In Nederland worden vaak stallen gebouwd die groter zijn dan 1.000 m². Volgens de Bouwvoorschriften voor nieuwe gebouwen, het Bouwbesluit, moet een gebouw worden ingedeeld in brandcompartimenten van maximaal 1.000 m². Wat kom je tegen en waar moet je aan denken als je een grote stal wilt bouwen?
Auteur: R.P.W. (Ronald) Oldengarm, DGMR Bouw B.V.
Bouwbesluit
In het Bouwbesluit staat dat een brandcompartiment niet groter mag zijn dan 1.000 m2. Bij een brand mag dan dus niet meer dan 1.000 m2 afbranden. Bij lage gebouwen, en dat zijn stallen meestal, mag de brand binnen een half uur niet buiten het compartiment komen. Voor gebouwen met een vloer boven de 5 meter mag dat binnen een uur niet gebeuren.
Gebouwen groter dan 1.000 m² moeten dus, om aan de eisen te voldoen, worden ingedeeld in brandcompartimenten. Dit betekent dat brandscheidingen noodzakelijk zijn. In dierverblijven zijn brandscheidingen vaak niet wenselijk. De redenen hiervoor zijn onder andere:
- Beperking van het overzicht in het dierverblijf.
- Een belemmering van de mogelijkheden voor ventilatie (zeker indien bewassing van de lucht noodzakelijk is in het kader van het beperken van geurhinder).
- Complexe doorvoeringen (voedsel, mest en producten (bijvoorbeeld eieren)).
Het Bouwbesluit biedt een aanvrager van een omgevingsvergunning de mogelijkheid om af te wijken van de meetbare eisen uit het Bouwbesluit. Voorwaarde hiervoor is dat de aanvrager aantoont dat de alternatieve oplossing minstens voldoet aan de uitgangspunten van het Bouwbesluit.
Gelijkwaardigheid
Deze oplossing moet worden beoordeeld door bevoegd gezag, voor dierverblijven is dit doorgaans het College van burgemeester en wethouders. Deze laten zich eigenlijk altijd adviseren door bijvoorbeeld de afdeling Bouw- en Woningtoezicht en de brandweer. Als het College van mening is dat de gelijkwaardigheid in voldoende mate is aangetoond, dient er een vergunning verleend te worden.
Hierbij doet zich bij dierverblijven een essentieel probleem voor. Het Bouwbesluit en de Woningwet -waarvan het Bouwbesluit een uitvoeringsbesluit is- noemen het beschermen van dieren niet als doelstelling, en daarmee ook niet als basis voor het weigeren van een omgevingsvergunning. Dat mag alleen als het plan onvoldoende is uit het oogpunt van ‘veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu’. Onder veiligheid kan daarbij alleen worden verstaan ‘veiligheid van mensen’.
Omdat het motief ‘bescherming van dieren’ ontbreekt, is het niet mogelijk om een gelijkwaardige oplossing op dat aspect te onderbouwen; gelijkwaardigheid kan alleen worden onderbouwd op aspecten waarvoor de Woningwet doelstellingen noemt en het Bouwbesluit voorschriften stelt. Dit probleem doet zich overigens ook op andere onderwerpen voor waarop de bouwtechnische onderdelen van wetgeving overgeheveld zijn naar het Bouwbesluit.
Tot het moment waarop het Bouwbesluit het motief bescherming van dieren en dierenwelzijn erkent en vertaalt in concrete prestatievoorschriften moeten aanvragers, adviseurs en toetsers zich behelpen met de overige doelstellingen van het Bouwbesluit. Als het gaat om de omvang van een dierverblijf is dat in de eerste plaats het ‘beperken van de uitbreiding van brand’, los van waarom dat zou moeten!
In een niet brandbaar gebouw waar alleen onbrandbare producten zijn opgeslagen of worden verwerkt, zal een brand praktisch gezien nooit groter kunnen worden van 1.000 m². De combinatie van het gebouw en het gebruik zorgen er dan voor dat er op basis van gelijkwaardigheid aan het Bouwbesluit wordt voldaan.
Ofschoon er bij dierverblijven niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat het gebouw en de inhoud niet brandbaar zijn, kan dit principe wel meegenomen worden in het aantonen van een gelijkwaardig veiligheidsniveau.
Methode BvB
Een veel gebruikte methode om de gelijkwaardigheid van grote brandcompartimenten te onderbouwen, is de Methode “Beheersbaarheid van brand 2007” (2). Deze methode bestaat uit vier maatregelpakketten die gebruikt kunnen worden om de gelijkwaardigheid aan te tonen.
Voor stallen wordt meestal een beroep gedaan op maatregelpakket I. Dit pakket bepaalt de toegestane grootte van een brandcompartiment op basis van de aanwezige vuurlast. De vuurbelasting (de vuurlast per m2) is bepalend voor de hoogte van de eis voor de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag.
Maatregelpakket II gaat uit van het creëren van de mogelijkheden voor de brandweer om een brand in het gebouw in een vroeg stadium te bestrijden. Dit maatregelpakket is geschikt voor gebouwen waarin geen materialen voorkomen waarover een brand zich snel kan uitbreiden en waar de brandweer snel ter plaatse kan zijn. Gezien het gebruik en de ligging van dierverblijven is dit maatregelpakket daar feitelijk niet toepasbaar.
Maatregelpakket III is van toepassing op opslag van bulkgoederen. Het is dus niet toepasbaar voor dierverblijven.
Maatregelpakket IV bestaat onder andere uit het toepassen van een sprinklerinstallatie. Gezien de kosten van aanleg en onderhoud van een sprinklersysteem wordt dit systeem niet vaak toegepast in een dierverblijf.
Maatregelpakket I stelt los van de vuurlast een limiet aan de oppervlakte aan dierverblijven. Deze mag maximaal 2.500 m² bedragen. Dit oppervlak is puur het oppervlak waar dieren kunnen verblijven. Ruimten als verkeersruimten, de melkput, opslag van goederen en stalling van voertuigen hoeven niet meegeteld te worden binnen de 2.500 m².
Recent worden er echter veel stallen ontwikkeld waarvan de dierverblijven groter zijn dan 2.500 m². Naast de algemene trend van schaalvergroting vindt deze vergroting zijn oorsprong voornamelijk in de Europese eisen met betrekking tot dierenwelzijn. Dierverblijven dienen meer ruimte te bieden aan een dier. Dit leidt er toe dat de ruimtevraag voor dierverblijven tot een factor drie is toegenomen. Om eenzelfde aantal dieren te kunnen houden, zijn daardoor veel grotere stallen noodzakelijk.
Traditionele kooistal
Moderne pluimveestal
De beperking van het oppervlak tot 2.500 m² heeft oorspronkelijk een relatie met het aantal dieren dat direct aan een brand mag worden blootgesteld. Deze eis kan echter niet worden gekoppeld aan doelstellingen van het Bouwbesluit. Onlangs nog heeft een rechter (3) vastgesteld dat er in de bouwregelgeving geen eisen zijn gesteld met betrekking tot het aantal dieren dat aan een brand mag worden blootgesteld. De grenswaarde van 2.500 m² is door deze gerechtelijke uitspraak ook onder druk komen te staan.
Alternatieve methode voor bepaling grootte brandcompartiment
Er zijn dus andere methoden nodig om een gelijkwaardig niveau van brandveiligheid aan te tonen. DGMR heeft voor diverse dierverblijven een gelijkwaardigheid aangetoond door maatregelen te treffen die de kans op het ontstaan en uitbreiden van brand terugbrengen.
Een risico wordt, ruw uitgedrukt, gevormd door de kans op het ontstaan van een calamiteit te vermenigvuldigen met het effect van een calamiteit.
Als een dierverblijf een grootte heeft van 100 m², en de kans dat het bij brand geheel verloren gaat is eens per twee jaar, dan zou het risico kunnen worden uitgedrukt als 1/2 x 100 = 50 m2 per jaar.
Als een dierverblijf een grootte heeft van 500 m², en de kans dat het bij brand afbrandt is eens per 20 jaar, dan zou het risico lager, namelijk 1/20 x 500 = 25 m2 per jaar in plaats van 50.
Daar waar de Methode Beheersbaarheid van Brand de maatregelen om gelijkwaardigheid te bereiken grotendeels ontleent aan het beperken van de effecten van een brand op andere brandcompartimenten, wordt bij de door DGMR gehanteerde methode met name de kans op het ontstaan van een brand beperkt.
Er zijn veel mogelijkheden om de kans op het ontstaan van brand te verkleinen. Voorbeelden zijn het toepassen van een bliksemafleiding, het niet combineren van andere activiteiten met het verblijf van dieren in hetzelfde gebouw; het afdekken van brandbare materialen bij laswerkzaamheden, deskundig en regelmatig onderhoud van elektrische apparatuur en het voorkomen van stofophopingen.
Door het toepassen van materialen die minder snel vlam vatten, in ieder geval op plaatsen waar ontstekingsbronnen onvermijdelijk zijn, wordt voorkomen dat een beginnende brand zich snel kan ontwikkelen. Ook het aanwezig hebben van voldoende geschikte blusmiddelen en het kunnen omgaan met deze middelen leidt tot een verlaging van de kans op het ontwikkelen van een brand.
Veel stalbranden worden onnodig groot doordat de brandweer niet snel genoeg over voldoende bluswater kan beschikken. Door te voorzien in bluswater, door bijvoorbeeld een bron bij de stal, kan de brandweer wel beschikken over voldoende bluswater.
Door deze mogelijkheden zorgvuldig te analyseren en de overeenkomstige risico’s te vertalen in getallen kan inzichtelijk gemaakt worden wat het risico is van een groter dierverblijf met de genoemde voorzieningen. Door deze getallen te vergelijken met de risicogetallen voor een stal van 1.000 m², kan een gelijkwaardig niveau van brandveiligheid aangetoond worden.
De toepassing van deze methode kan leiden tot een reductie van het aantal branden in dierverblijven, terwijl de stalgrootte en daarmee de omvang van een mogelijke brand vergroot mag worden.
Met het treffen van enkele relatief eenvoudige voorzieningen kan zelfs een daadwerkelijke verbetering van de brandveiligheid worden gerealiseerd. Deze voorzieningen zijn doeltreffender dan het beperken van de grootte van een stal of bijvoorbeeld het toepassen van een sprinklerinstallatie in een stal.
Een sprinklerinstallatie zal de omvang van een brand beperken. De kans dat een sprinkler de brand snel geheel uitmaakt, is echter maar klein: in een meerderheid van de gevallen waarin hij ‘succesvol is’ slaagt hij er alleen in de brandomvang te beperken tot een hanteerbare omvang van pakweg enkele vierkante meters. Daar komt nog steeds continu een grote hoeveelheid rook bij vrij. Of de installatie een significante bijdrage zal kunnen leveren aan het dierenwelzijn is nog maar zeer de vraag. Bij een brand die leidt tot een activatie van het sprinklersysteem zal een groot deel van de dieren omkomen door rookvergiftiging of al eerder door de stress van het incident. Een deel van de dieren zal ziek worden als gevolg van de blootstelling aan het sprinklerwater. Een deel van de dieren zal ook blootgesteld worden aan de gevolgen van stress door de brand of de sprinkler. Van de resterende dieren moet worden afgevraagd of deze nog voor consumptie geschikt zijn als gevolg van de blootstelling aan de rook en andere verbrandingsproducten. Ondanks dat de stal bij toepassing van een sprinklerinstallatie intact zal blijven, zal een groot deel van de aanwezige dieren geëuthanaseerd moeten worden.
Maatschappelijke discussie
Momenteel wordt er door enkele partijen een discussie aangewakkerd over de brandveiligheid van stallen. Organisaties die het beste voor hebben met milieu en/of met dierenwelzijn propageren kleine stallen met een dusdanig hoog niveau van brandbeveiliging dat de veiligheid van de dieren in een dierverblijf vergelijkbaar is met die van mensen in een willekeurig gebouw. Anderen houden vast aan wat de regelgeving toestaat.
Het lijkt er op dat de brandveiligheid een speelbal is geworden in de maatschappelijke discussie over de wenselijkheid van intensieve veehouderij in Nederland.
Deze twee zaken dienen volgens DGMR in eerste instantie los van elkaar gezien te worden.
Als gevolg van de discussie zijn er in Nederland toetsers die geen positieve adviezen meer durven te geven over dierverblijven groter dan 1.000 m², omdat zij dan een uitspraak moeten doen over de gelijkwaardigheid. Dit is een verkeerde ontwikkeling, formeel dient elke gelijkwaardigheid beoordeeld te worden binnen de kaders die de wetgeving hiervoor geeft.
De maatschappelijke discussie zal dan ook eerst moeten leiden tot andere wetgeving, met daarin concrete prestatievoorschriften gericht op de bescherming van dieren. Bij het opstellen van die wetgeving krijgen alle maatschappelijke belangen de gelegenheid om in de afwegingen een plaats te vinden. Pas als een meerderheid in de tweede kamer vindt dat een aanscherping van de regels noodzakelijk is, kunnen er aanvullende eisen worden gesteld.
Bij branden in stallen komen er jaarlijks tussen de 100.000 en 200.000 dieren om bij brand. Dit aantal zou met de juiste maatregelen gereduceerd kunnen worden. Deze reductie zal niet alleen kunnen worden bereikt door het beperken van de bouw van grote stallen, maar zal alleen worden bereikt door ook doelmatige voorzieningen te treffen die de kans op brand beperken.
(1) Bouwbesluit 2003, inclusief wijziging 1 januari 2011
(2) Methode BvB 2007, Ministerie van BZK, Directie Brandweer en GHOR, april 2007
(3) Uitspraak rechtbank Den Bosch, AWB 09/2192, 22 juli 2010