In Brandveilig.com 2024/2 schreef ik dat het realiseren van brandsturingen tot uitdagingen kan leiden. In dit artikel wil ik dieper ingaan op misschien wel de belangrijkste brandbeveiligingsinstallatie die door de brandmeldinstallatie wordt aangestuurd. Het is dan ook de enige brandbeveiligingsinstallatie waarvoor vanuit het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) altijd een eis bestaat in het geval er een brandmeldinstallatie wordt geëist, namelijk de ontruimingsalarminstallatie.
Afgelopen zomervakantie brachten wij onze vakantie door tussen de Noorse fjorden. Eén van de zaken die mij tijdens vakanties voor een gezond deel van de tijd bezighoudt, is hoe er in andere landen wordt omgesprongen met allerlei (brand)veiligheidsaspecten. En, ik weet het, ik ben daarin niet uniek. Wat direct opvalt in een groot dunbevolkt land als Noorwegen, is dat er qua veiligheidsvoorzieningen in het algemeen andere maatstaven gelden dan bij ons in Nederland. Het is natuurlijk ook ondoenlijk om bijvoorbeeld een hek langs alle fjorden te plaatsen of voor alle circa 900 tunnels die het land telt dure brandveiligheidsvoorzieningen te treffen. Er is een duidelijk verband zichtbaar tussen proportionaliteit en bezoekersintensiteit. Daarnaast heb ik ervaren dat er een groter beroep wordt gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van mensen. Wie langs de rand van een 600 meter diep fjord loopt of in een tunnel rijdt, moet gewoon extra voorzichtig zijn.
Akoestisch of optisch alarmsignaal
Ik denk dat iedereen het weleens ervaren heeft, je rijdt met een snelheid van rond de honderdtwintig kilometer per uur op de rechterrijstrook van de Duitse Autobahn richting vakantiebestemming en je bent in gedachten nog aan het loskomen van alle werkzaamheden uit de voorliggende periode. Ineens voel je een windvlaag en ziet met hoge snelheid een zwarte of zilvergrijze schim aan je voorbij schieten. Als je de schrik net weer te boven bent en alles terug onder controle hebt, zie je in de verte een nog maar net te onderscheiden logo van een willekeurig Duits automerk aan de horizon verdwijnen. Je weet dat het je gaat overkomen, wanneer je over de Duitse Autobahn rijdt, en toch schrik je er soms nog behoorlijk van.
Misschien is het wel beter wanneer je je in dat geval toevallig net op de linkerrijbaan bevindt, want daar word je aandacht tenminste nog getrokken door de knipperende xenon lampen van de in je spiegels aanstormende Hochgeschwindigkeitsfahrer. En, hoewel je ook in die situatie slechts enkele seconden de tijd krijgt om veilig en adequaat te kunnen handelen, krijg je niet of in elk geval een stuk minder de schrik om het hart. Je wordt door het knipperen van de koplampen optisch voor het naderende gevaar gewaarschuwd. In Noorwegen werd op een smalle bochtige weg mijn aandacht getrokken door een bord met de tekst: ‘Bruk hornet for advare trafikk’, waarmee je als bestuurder wordt opgeroepen om voor iedere bocht gebruik te maken van je claxon om zo je komst aan overige verkeersdeelnemers kenbaar te maken. Het voor de bocht knipperen met de koplampen heeft in deze situatie inderdaad weinig zin, en dus verkiest men hier het akoestisch alarmsignaal boven een optisch alarmsignaal.
Keuze ontruimingsalarmsignalering
Ook tijdens onze werkzaamheden staan wij regelmatig voor uitdagingen bij het maken van de juiste keuzes ten aanzien van de ontruimingsalarmsignalering. Zeker wanneer er sprake is van bijzondere omgevingsinvloeden. Bij het uitwerken van het ontwerp van een ontruimingsalarminstallatie stel ik mij dan ook altijd de vraag of de gemaakte keuzes recht doen aan de omgeving en aan de specifieke omgevingsinvloeden. Uiteraard moeten we aan wet- en regelgeving voldoen, maar dikwijls kun je over dit onderwerp in discussies geraken. Regels zijn er niet voor niets, maar ze komen vaak voort uit de gevolgen van eerder voorgekomen voorvallen met een negatieve afloop.
Als voorbeeld noem ik de spoorbomen bij een spoorwegovergang. Vroeger hadden deze een dusdanige lengte dat de gehele spoorwegovergang ermee werd afgesloten. Veilig zou je misschien denken, want dan kun je er niet tussendoor slalommen. Echter dat inzicht veranderde, toen de eerste mensen tussen de spoorbomen op de spoorwegovergang belandden en in paniek niet meer wisten waar ze naartoe moesten. Daarom werden spoorbomen in de loop der tijd korter gemaakt, om zo alleen de weghelft naar de overgang toe af te sluiten en om mensen die zich al achter de spoorboom bevonden de mogelijkheid te geven de spoorwegovergang veilig te verlaten. Mensen die er vervolgens bewust voor kiezen om toch nog even langs de kortere spoorbomen te slalommen voordat de trein er is, weten welk risico ze hiermee aangaan, zo mogen we veronderstellen. Wat dat betreft hebben we gelukkig ook nog een eigen verantwoordelijkheid.
NEN 2575
NEN 2575 schrijft ons zo’n beetje voor iedere situatie een type ontruimingsalarminstallatie voor en schrijft voor waaraan deze moet voldoen. Zo weten we bijvoorbeeld wanneer we een type-A (slow-whoop met gesproken woord) luidalarm installatie dienen toe te passen of wanneer met een type-B (enkel slow-whoop) luidalarm installatie kan worden volstaan. Soms dienen we juist een stilalarm installatie toe te passen of mogelijk een combinatie van luid- en stilalarm. Iedere specifieke situatie vraagt om een zo efficiënt mogelijke oplossing. Dit blijkt alleen niet altijd even eenvoudig en door de toepassing van normen in de praktijk kunnen inzichten nogal eens veranderen.
Zo heeft de praktijk uitgewezen dat kortere spoorbomen veiliger zijn, en dat het alarmeren van de jongste kinderen in een slaapvertrek van een kinderdagverblijf met een luidalarmsignaal van ten minste 65 dB(A) in de ruimte niet per se tot een veilige situatie voor de kinderen in kwestie leidt. Een goed getrainde medewerker die weet hoe te handelen bij een calamiteit, levert hier een veel beter en veiliger resultaat op. Zij kunnen binnen de slaapvertrekken prima met een optische signaalgever worden gealarmeerd zonder dat hiermee afbreuk wordt gedaan aan het algehele brandveiligheidsniveau.
Gelukkig is daar dan het deskundigenpanel BMI/OAI van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (het CCV) die voor deze situatie vrij recent het Interpretatiebesluit ‘2024-01 Ontruimen van slaapvertrekken binnen een kinderdagverblijf door optische signalering’ heeft gepubliceerd. Daarmee kunnen we het luidalarm in deze ruimtes gerechtvaardigd achterwege laten. Dit gewijzigde inzicht zal zeer waarschijnlijk worden meegenomen in toekomstige versies van de NEN-2575.
Ook binnen de industriefunctie is de norm niet altijd eenvoudig toe te passen. In bijlage B en het daarin afgebeelde stromingsdiagram B.1 van NEN-2575 deel 1 wordt de industriefunctie niet benoemd (zie stromingsdiagram). Afhankelijk van de voorkomende omgevingsinvloeden zal de best passende vorm van ontruimingsalarminstallatie(s) gekozen moeten worden. In de praktijk betekent dit automatisch dat er ruimte bestaat voor interpretatie.
Optische signaalgevers
In NEN 2575 wordt het volgende gesteld:
Het gebruik van optische signaalgevers is verplicht:
- bij een omgevingsgeluiddrukniveau van meer dan 99 dB(A) (boven dit geluiddrukniveau zijn geen akoestische signaalgevers meer toegelaten);
- op arbeidsplaatsen waar volgens de Arbowet door de werkgever gehoorbescherming ter beschikking moet worden gesteld aan werknemers (bij equivalent geluiddrukniveau van meer dan 80 dB(A)).
En met betrekking tot de projectie van optische signaalgevers geldt:
- Wanneer optische signaalgevers voor het ontruimingsalarm zijn voorgeschreven, dan moeten er in elke ruimte tenminste twee optische signaalgevers worden aangebracht.
- Optische signaalgevers moeten zo zijn gepositioneerd dat vanuit iedere positie in een ruimte minimaal één optische signaalgever binnen een gezichtsveld van 180° zichtbaar is, onder de dan heersende omstandigheden.
- In kleinere ruimten tot 10 m2 kan worden volstaan met 1 optische signaalgever.
Combinatie akoestische en optische signaalgevers
Echter wanneer een fabriekshal vol machinerie staat waardoor het zicht wordt belemmerd, en er in relatie tot het proces ook nog allerlei knipperende lampen aanwezig zijn, valt het niet mee om alleen met optische signaalgevers de aandacht van aanwezigen te trekken en aan normeisen te voldoen. Daarom is het toepassen van een combinatie van akoestische en optische signaalgevers hier een betere keuze. Eventueel kan deze nog worden aangevuld door extra voorzieningen, zoals bijvoorbeeld zwaailampen aan het plafond. Maar in een procesomgeving waar het aantal aanwezigen vaak gering is, wordt dit al snel een buitenproportionele aangelegenheid. Medewerkers in een industriële omgeving zijn meestal goed geïnstrueerd en zij zijn zich bewust van de risico’s die ze er lopen. Een stilalarmsysteem met een Personen Zoek Installatie (PZI) en een beroep op de eigen verantwoordelijkheid is in dergelijke gevallen doeltreffender en goedkoper.
In concertzalen, theaters en andere locaties waar gebruik wordt gemaakt van een PA-installatie om het zaalgeluid te versterken, wordt vaak een combinatie van akoestische en optische signaalgevers toegepast. Maar ook daar geldt dat door het reeds aanwezige licht en geluid de alarmsignalen niet of nauwelijks worden opgemerkt. Met het sturen van een mute-functie waarmee het zaalgeluid wordt gedempt, het uitschakelen van het podiumlicht en het inschakelen van de zaalverlichting zullen bezoekers veel sneller in de gaten hebben dat er iets aan de hand is. In ruimtes waar onder normale omstandigheden het geluidsdrukniveau van het omgevingsgeluid niet hoog is, kan worden volstaan met akoestische signaalgevers. Maar we zien steeds vaker mensen sporten met oortjes in, of werken met een koptelefoon voorzien van noise cancelling op hun oren. Gaan we in deze situatie dan ook optische signaalgevers toepassen of beschouwen we deze mensen, als mensen die zouden moeten weten dat ze met het ‘tussen de spoorbomen door slalommen’ een risico aangaan?
Conclusie
- Maak bij het detailontwerp je keuze aan de hand van het stromingsdiagram B.1 uit bijlage B van NEN 2575 deel 1 en stem per ruimte de wijze van alarmsignalering af op de specifieke omgevingsinvloeden.
- Ga in gesprek met de eigenaar/gebruiker van het bouwwerk om de mogelijke beperkingen en risico’s te bespreken en om eventuele maatwerkoplossingen aan te dragen. Zo kom je uiteindelijk tot de meest efficiënte ontruimingsalarminstallatie.
- Tot slot moeten we voldoende voorlichting geven en informatie verstrekken aan gebouwgebruikers.
Als dat dan is gebeurd, mogen we voor het laatste stukje veiligheid een beroep doen op de eigen verantwoordelijkheid van mensen.
Michael Heirbaut, adviseur brandbeveiligingsinstallaties bij PrevenToday Brandveiligheidsadvies
Volg Brandveilig op LinkedIn
Ontvang het laatste nieuws omtrent brandveiligheid!
Mis niets. Meld je aan en ontvang wekelijks onze nieuwsbrief. Ruim 7.500 vakgenoten gingen je al voor.