Het zou wel goed moeten zitten met de bouwkundige brandveiligheid van gebouwen. Immers, producten en constructies worden uitvoerig getest en voldoen daarmee aan de geldende normen. Maar in de praktijk gaat het nog regelmatig mis, waardoor het brandwerende effect van bijvoorbeeld een scheidingswand teniet wordt gedaan. Brandveilig.com vroeg een aantal deskundigen hoe de kwaliteit van de uitvoering van het werk kan worden verbeterd?
Wet- en regelgeving stelt eisen aan bouwkundige brandveiligheid. Voor de verdere invulling ervan wordt verwezen naar de NEN-normen. Ten aanzien van bouwkundige brandveiligheid dient de brandwerendheid van de verschillende bouwmaterialen middels specifieke beproevingsnormen te worden aangetoond. Dit gebeurt met brandproeven die moeten worden uitgevoerd in geaccrediteerde testlaboratoria zoals Efectis en Peutz. Van de proeven wordt een beproevingsrapport en/of CE-verklaring opgesteld. Deze vormen de basis voor de uitvoering en bevatten details zoals de wijze van toepassen, bevestigingswijze, afmetingen, mogelijke samenhang en dergelijke. De geteste producten moeten in de praktijk worden toegepast conform de gegevens uit de beproevingsrapporten.
Bouwkundige brandveiligheid kent veel uitvoeringsvormen. Er is dan ook een scala aan producten beschikbaar die geschikt zijn voor de gevraagde toepassing. Maar elk product heeft zijn eigen specifieke eisen ten aanzien van montage en gebruik. Die diversiteit van eisen, producten en bijkomende aspecten maakt dat voor de realisatie van de brandveiligheid meerdere specialismen van toepassing zijn. Deze specialismen zijn nodig om over de detailkennis te kunnen beschikken die gebruikt wordt om de bouwproducten volgens de eisen toe te passen.
Aandacht toegenomen
Als je het voorgaande leest, lijkt het dus wel goed te zitten met de bouwkundige brandveiligheid. Een constatering die Johan Bijvank, docent bij Brandpreventie Academy bevestigt. “Als je de ontwikkelingen in brandveiligheid over de afgelopen dertig jaar bekijkt dan zie je een gestage toename van kwaliteit. Een mooi voorbeeld zijn de afdichtingen van de doorvoeren van installatietechniek door scheidende wanden. Dertig jaar geleden gebeurde dit nauwelijks. Nu krijgt het niet alleen veel aandacht, het vastleggen ervan in digitale logboeken is inmiddels standaard.” Hendri Beumer, projectleider bij Kiwa R2B deelt deze mening: “Door de jaren heen is de aandacht voor bouwkundige brandveiligheid toegenomen en is de interpretatie van hetgeen wel en niet noodzakelijk is gewijzigd.”
Omvangrijk en complex
Tegelijkertijd blijft Bijvank kritisch: “Je kunt ook zeggen dat er nog veel niet goed wordt gedaan en veel gebouwen niet aan regelgeving voldoen met gevaarlijke situaties als gevolg. Ook is het jammer als met goede materialen geteste brandwerende constructies in de uiteindelijke bouw verkeerd worden uitgevoerd, waardoor er dure bouwfouten ontstaan.”
Waardoor gaat het dan mis? Beumer: “Bouwkundige brandveiligheid staat erom bekend omvangrijk en complex te zijn. Om passende brandbeveiliging te realiseren, onderscheiden we drie lagen: uitgangspunten, detaillering en uitvoering. Als deze drie lagen niet op elkaar zijn afgestemd, zijn er interpretatieverschillen, is er onduidelijkheid en ontstaan er problemen.” Bijvank vult aan: “In de hele keten – van fabrikant tot uitvoering door een applicatiebedrijf – gaan er soms dingen mis door gebrek aan kennis. De uitvoerende applicatiebedrijven staan voor de grootste uitdaging, omdat zij bouwkundige brandveiligheid moeten maken in de realiteit. De praktijksituaties waar ze tegenaan lopen zijn zeer divers en het is meestal zo dat ze onder grote tijdsdruk moeten improviseren omdat op een bouw onverwachte situaties zich kunnen voordoen. Veel van de kennisvragen over brandveiligheid komen ook bij hen terecht, omdat zij het eerste aanspreekpunt zijn op de bouw terwijl het heel moeilijk is om daar zonder overzicht en kennis op te antwoorden. Dit alles kan ertoe leiden dat het in de uitvoering misgaat.”
Bouwkundig versus installatietechnisch
En dat ziet Allard Faassen, coördinator Uitvoeringscontrole bij de Gemeente Rotterdam dagelijks in de praktijk. “Wij controleren de verleende omgevingsvergunning voor een bouwwerk aan de hand van het Bouwbesluit. Eigenlijk zou de hoofdaannemer zelf zijn werk en dat van zijn onderaannemers moeten controleren, maar daaraan schort het in de praktijk en daardoor gaat het mis.” Hij illustreert dit aan de hand van een voorbeeld. “Een applicatiebedrijf is zo’n onderaannemer, waarvan een hoofdaannemer eigenlijk alleen maar geïnteresseerd is in het certificaat van dat bedrijf. Dat zou voldoende waarborg moeten zijn voor de geleverde kwaliteit van het werk. Maar die denkwijze van de hoofdaannemer gaat mank, want wat is de waarde van zo’n ‘bouwkundig certificaat’?”
Faassen benadrukt het begrip tussen aanhalingstekens te zetten en legt uit waarom: “Niemand weet wat die waarde is, want dat staat nergens omschreven. In de praktijk zie je dat applicatiebedrijven zelf certificaten afgeven, maar die hebben in mijn ogen nul en generlei waarde.” Dit staat in schril contrast met de installatietechnische brandveiligheid, die volgens Faassen wel op orde is. “Van bijvoorbeeld een brandmeldinstallatie weet je wat de waarde van een certificaat is. Dit is verplicht en wordt afgegeven door een onafhankelijke instantie. Dat is goed geregeld en geborgd.”
Theorie versus praktijk
Het zou volgens Faassen dan ook niet mogelijk moeten zijn een ‘bouwkundig certificaat’ af te geven. “Als een bouwkundige constructie in het brandlab is getest en aan de norm voldoet, dan is deze brandveilig. Maar in de praktijk zie je vaak dat zo’n constructie iets moet worden aangepast en daardoor afwijkt van de geteste constructie.” Hij signaleert hier een discrepantie tussen theorie en praktijk. “In het brandlab wordt de constructie in een theoretische en ideale setting getest, maar in de praktijk op de bouwplaats gaat het net even anders.”
Dat laatste is in de woorden van Faassen meer regel dan uitzondering en dus wordt er volgens hem iets getest wat praktisch niet toepasbaar is. Een bewering die hij uitlegt aan de hand van het voorbeeld van een branddeur. “Die deur wordt getest met een onbrandbare vloer eronder. Maar in de praktijk moeten wij bijna altijd corrigeren, omdat er vloerbedekking of een laminaatvloer onder de deur doorloopt. En dus wordt er niet voldaan aan brandklasse A. Maar als je weet dat dit de praktijk is, waarom probeer je daar dan niet een oplossing voor te vinden?”
Informatieve cherry picking
Harm Leenders, hoofd van het Peutz Laboratorium voor Brandveiligheid deelt de mening van Faassen. “De geteste oplossingen wijken inderdaad regelmatig af van de beproefde oplossingen uit een laboratorium. In de meeste situaties waarbij een bouwproduct of materiaal op een verkeerde manier wordt toegepast, is dat onwetendheid of ondeskundigheid van het bedrijf dat bijvoorbeeld de deur, de wand, de beglazing, de gevel of de doorvoering plaatst. Soms gaat het fout omdat in het bestek doel én middel worden benoemd, die kunnen daarbij strijdig met elkaar zijn.”
Maar er is meer, blijkt uit het vervolg. Leenders: “In een aantal gevallen komt het voor dat de financiën of de tijdsdruk doorslaggevend zijn, waardoor ogenschijnlijk ondoordacht voor een ‘andere’, niet onderbouwde toepassing van een bouwproduct of materiaal wordt gekozen. Het gebeurt regelmatig dat door middel van ‘informatieve cherry picking’ uit verschillende testrapporten, certificaten, ETA’s (redactie: European Technical Assessment), deskundigenverklaringen, datasheets en/of reclamefolders een toepassingsgebied wordt gedestilleerd. De voorgeschreven oplossing was te duur en ‘brandklasse B + brandklasse B zal toch ook wel brandklasse B zijn?’”
Andersom denken
Om iets te doen aan de discrepantie tussen theorie en praktijk suggereert Faassen om op een andere manier te testen. “Als fabrikanten, testlabs en mensen uit de praktijk hierover met elkaar in gesprek zouden gaan, dan zou je een stap kunnen maken. Eigenlijk vraag ik om andersom denken, waarbij fabrikanten en testlabs de praktische uitvoerbaarheid als uitgangspunt zouden moeten nemen. Maar ik kan eerlijk gezegd niet overzien of dat überhaupt mogelijk is.”
Leenders kan dat wel en legt uit. “Dit komt omdat de faalmechanismes bij de drie essentiële veiligheidskenmerken brandwerendheid, rookdoorlatendheid en brandgedrag zeer verschillend zijn. Je kunt je voorstellen dat bij brandwerendheid en rookdoorlatendheid – bij S200 – vervorming van de constructie door verhitting een zeer belangrijk faalmechanisme is. Bij brandgedrag is de versnelling van de brand en de hoeveelheid energie die daarbij vrijkomt maatgevend. Om die reden nemen de laboratoria uitgebreid de tijd om producenten te begeleiden bij het opzetten van een testplan dat voldoet aan het beoogde toepassingsgebied van een bouwproduct of materiaal. De producent levert zijn ‘wensenlijstje’ in bij het laboratorium en gezamenlijk wordt er een testplan opgesteld. Het laboratorium adviseert niet op productniveau, maar wel op de optimale testmethode. Voorafgaand aan de start van een test weet de producent dus precies wat zijn toepassingsgebied is. Alleen de ‘klasse’ van het product volgens de EN 13501-serie is nog niet bekend; wordt het EW30 of EW60, of vallen de waarden binnen de criteria van brandklasse B? Hierbij is die praktische uitvoerbaarheid vaak leidend: de producent weet immers uit ervaring welke toepassingen in de praktijk worden gevraagd.”
Daarom wil Leenders nog even terugkomen op de eerdere opmerking van Faassen over de vloerbedekking die onder de deur doorloopt. “De producent van de deurset kiest voorafgaand aan de test bewust voor ‘brandbaar’ of niet ‘niet-brandbaar’ materiaal ter plaatse van de dorpel. Deze keuze is net zoals bijvoorbeeld het merk en type dranger of brandwerend glas onderdeel van een testplan. Het toepassingsgebied van de complete deurset staat vermeld in het classificatierapport volgens EN 13501-2 en is leidend. Afwijkingen zijn dan mogelijk als er aanvullend testbewijs beschikbaar is.”
Opleiden
Terug naar de praktijk van alledag snijdt Faassen ten slotte nog een heikel punt aan. “Je ziet dat er een gebrek aan kennis is bij de mensen die het werk uitvoeren. Nog te vaak wordt er gedacht bij bijvoorbeeld een gat in een brandwerende doorvoering ‘we spuiten het vol met pur en dan is het brandveilig’. Begrijp mij goed, het gaat niet alleen om de applicateur. Ook bij de monteur van de kanalen en van de wanden schort het vaak aan kennis. Daarom ben ik voorstander van betere opleidingen.”
Bijvank is het hiermee eens: “Het aanbrengen van bouwkundige brandveiligheidsoplossingen is niet meer te doen door laag opgeleide en slecht geïnstrueerde mensen. Kennis en inzicht kunnen veel bouwfouten met onnodige kosten voorkomen en een goede opleiding is dan belangrijk. In het najaar starten wij daarom met de opleiding ‘Brandwerende montagedeskundige’. Er is een theoretisch deel waarin de cursist begrip van de regelgeving krijgt voor zover dat voor het inzicht in zijn werkzaamheden nodig is, en een praktisch deel waarin de uitvoering van diverse brandwerende systemen aan bod komt. De opleiding is bedoeld voor de projectleiders, werkvoorbereiders en monteurs van applicatiebedrijven en aannemers. Na de opleiding heb je een goed begrip van waarom en hoe brandveilige bouwkundige constructies moeten worden uitgevoerd. Er is een grote kennisbehoefte in deze branches en er zal zeker animo voor zijn.”
“Opleiden van monteurs is zeker goed”, zegt ook Beumer. “Maar wat ga je doceren? Van de monteur kun je mijns inziens niet verlangen dat hij uitgangspunten kan opstellen en de detaillering kent van alle productgroepen en leveranciers. Wat je wel van hem mag verwachten, is dat hij gaat werken conform een detaillering, een specifieke productgroep en weet waar de grenzen liggen. Om het geheel compleet te maken, zal je ook het uitzoeken en opstellen van de noodzakelijke uitgangspunten, onderbouwingen en detaillering als functie binnen de bouwkundige brandveiligheid moeten erkennen en de mensen in deze functies opleiden. Onze opleiding Brandveilig Bouwen sluit hierop aan en is daarnaast geschikt voor iedereen die meer kennis wil opdoen of zich wil specialiseren binnen het vakgebied Bouwkundige Brandveiligheid.”
Terug naar de basis
Afsluitend verzucht Faassen dat bouwkundige brandveiligheid tegenwoordig vaak wel erg ingewikkeld wordt gemaakt. “Er worden steeds weer nieuwe variabelen bedacht en de mensen die ze in de praktijk moeten uitvoeren begrijpen ze vaak niet meer. Dat komt de brandveiligheid niet altijd ten goede en misschien moeten we daarom wel terug naar de basis.”
Een slotopmerking die Leenders graag nuanceert: “Hoewel er natuurlijk aandachtspunten blijven, is het gerechtvaardigd om met een positieve noot af te sluiten. Er gaat namelijk heel veel goed en er wordt door de producenten fors doorontwikkeld. Dit is terug te zien in de volle orderportefeuilles van de Europese brandlaboratoria. Bovendien is er ook meer aandacht voor de moeilijkere onderwerpen en wordt er steeds meer en met name doelgerichter getest.”
Certificering
MEB-register
Sinds 2015 bestaat het Register Montage Expert Brandveiligheid (MEB). Dit heeft als doel het bevorderen en beschermen van de kwaliteit en vakkundigheid op het gebied van bouwkundige brandveiligheid én van montage van brandwerende producten.
Initiator Joric Witlox zei hierover eerder: “Het register MEB beoogt een keurmerk in te voeren voor bouwkundige applicaties zoals brandwerende doorvoeringen. Aannemers en gebouwbeheerders die montagebedrijven met dat keurmerk inhuren, weten dan dat ze zaken doen met specialisten die kennis van zaken hebben en dat hun brandwerende scheidingen ook na aanbrengen van kabel- en leidingwerk nog steeds aan de normen voldoen.”
Inmiddels zijn er het Register brandpreventiemonteur, het Register monteur doorvoeringen en sinds kort het MEB bedrijfscertificaat.
Kiwa R2B certificeringsregeling
En Kiwa R2B werkt momenteel aan de ontwikkeling van een certificeringsregeling voor bouwkundige brandveiligheid. Hierbij wordt op basis van een beoordelingsrichtlijn (BRL) beoordeeld of de betrokken bouwkundige brandbeveiligingsbedrijven qua proces, kennis, kunde en kwaliteit voldoen aan de voorwaarden. Het gecertificeerde bouwkundige brandveiligheidsbedrijf kan vervolgens opleverbewijzen verstrekken op gebouw- of elementniveau.
De BRL is met behulp van diverse marktpartijen opgesteld en staat op het punt om voor de tweede commentaarronde te worden gepubliceerd. Daarna moet deze worden bekrachtigd en zullen de audits voor de eerste bedrijven worden gepland. Doel van de BRL is het als markpartij onafhankelijk kunnen aantonen dat de kwaliteit van de bouwkundige brandveiligheid is geborgd.
Dit artikel is mede gebaseerd op:
‘Effectieve brandwerende doorvoering vereist vakmanschap’, Rob Jastrzebski, Brandveilig.com, september 2017
‘Bouwkundige brandveiligheid is een keuze’, Hendri Beumer, Brandveilig.com, februari 2021
Volg Brandveilig op LinkedIn