U bent eigenaar van een gebouw met daarin een hotel of een zorginstelling. Daarom bent u op grond van het Bouwbesluit verplicht om dit gebouw te voorzien van een brandmeldinstallatie (BMI). Tot zover is het simpel. Maar u moet voor de installatie ook een inspectiecertificaat hebben. Hoe weet u of deze aan alle eisen hiervoor voldoet?
Door: Peter Passenier
Het is een reëel scenario. De inspectie-instelling komt langs bij een zorginstelling en werpt een kritische blik op de brandmeldinstallatie. En helaas, die installatie wordt afgekeurd. Er is namelijk iets mis met de sturingen die de BMI verbinden met andere brandbeveiligingsinstallaties. Die sturingen moeten worden hersteld voordat het inspectiecertificaat kan worden verstrekt. En bij ontbreken van het inspectiecertificaat dreigen er sancties van de overheid.
Nogmaals, een reëel scenario. Lees het rapport Inspectiecertificering van brandbeveiliging in de zorg van zorgkoepel Actiz, de vereniging voor gehandicaptenzorg VGN en Octaaf Advies. Daaruit blijkt dat minder dan een kwart van de zorginstellingen eind 2016 beschikte over het verplichte inspectiecertificaat.Voor een deel kwam dat door bijvoorbeeld beperkte capaciteit bij inspectie-instellingen, maar voor een ander deel doordat de BMI tijdens de inspectie werd afgekeurd. Hoe kan een gebouweigenaar dat laatste voorkomen?
Willem van Oppen, adviseur conformiteitschema’s bij het CCV, geeft drie adviezen. “Wij raden ten eerste aan om gebruik te maken van een installateur die is gecertificeerd. Verder is het belangrijk om je installatie regelmatig te laten onderhouden. En ten slotte moet je als gebouweigenaar zorgen dat je de regie houdt.”
Gecertificeerde installateur
Tot 2008 was het simpel: verplichte brandmeldinstallaties moesten een certificaat hebben volgens de regeling Brandmeldinstallaties 2002 van het CCV. In verband daarmee waren er veel gecertificeerde installateurs. Maar toen verdween die verplichting uit de wet, en daardoor veranderde de vraag naar certificatie van installateurs. Desondanks ziet Van Oppen voor die certificatie meerwaarde: “Of je nou arts bent of heftruckchauffeur, je moet kunnen aantonen dat je beschikt over voldoende vaardigheden, en dat kan met een diploma, een certificaat. Natuurlijk, een installateur zonder dat certificaat kan ook vakbekwaam zijn. Maar als gebouweigenaar kan ik dat niet nagaan.”
Is zo’n certificaat voor installateurs lastig te behalen? Van Oppen denkt van niet. “Zo’n installateur moet aantonen dat hij werkt met vakbekwame mensen, en dat die mensen kunnen werken met goede spullen. Bovendien moet zo’n installateur laten zien dat hij kennis heeft van de norm NEN 2535, waarin de regels staan voor het ontwerp, de uitvoering, de compatibiliteit en de kwaliteit van een brandmeldsysteem. Je ziet dat goede installateurs aan al die eisen voldoen. Die hebben geen moeite om dat certificaat te halen.”
Vakman
Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) is een groot voorstander van certificering. En volgens Van Oppen gaat zijn organisatie dat in de toekomst nog beter communiceren “Wij beheren de overzichtspagina Vakman en die zullen we in de komende tijd moderniseren. Wij gaan hierop nog beter beargumenteren waarom een certificaat voor installateurs belangrijk is, en we zullen ook helderder maken hoe je zo’n gecertificeerd bedrijf kunt vinden.”
Natuurlijk zal een gebouweigenaar zijn brandmeldinstallatie maandelijks testen, maar dat is niet genoeg. Iedere brandmeldinstallatie moet ook regelmatig worden onderhouden. Wat dat ‘regelmatig’ precies inhoudt, hangt af van de specificaties die zijn meegeleverd door de fabrikant, bijvoorbeeld in de gebruiksaanwijzing. En als de fabrikant hier niets over zegt, kan een gebouweigenaar terugvallen op de Nederlandse norm voor onderhoud, NEN 2654-1. Daarin staat dat onderhoud moet gebeuren volgens een plan, gebaseerd op een risicoanalyse. “Soms blijkt daaruit dat een keer in de twee jaar voldoende is”, legt Van Oppen uit, “in andere gevallen een keer per jaar, en soms zelfs een keer per half jaar. Dat laatste zie je bijvoorbeeld als ruimtes heel vochtig zijn, en als je ook nog eens te maken hebt met producten die zout bevatten.” Dat onderhoud vereist de nodige kennis.
“Natuurlijk zal een gebouweigenaar zijn brandmeldinstallatie maandelijks testen, maar dat is niet genoeg
Vakmanschap
“De onderhoudsmonteur loopt alles na”, zegt Van Oppen. “Hangt de installatie nog op zijn plaats en functioneren alle brandmelders? Je ziet weleens magazijnen waarin spullen zo hoog zijn opgestapeld dat de rook niet meer bij de melder kan. Of de nevenindicator hangt er los bij, zodat het contact met de bedrading kan zijn verbroken. Om dat allemaal goed op te merken, is vakmanschap vereist, dus ook zo’n onderhoudsbedrijf is bij voorkeur gecertificeerd.”
Verplichtingen
Nog een advies van Van Oppen: controleer als gebouweigenaar eerst of je wel een brandmeldinstallatie moet aanleggen. “Een BMI is verplicht als het bouwwerk valt onder het Bouwbesluit 6.20 in combinatie met Bijlage I. Dat geldt voor gebouwen waar zich mensen bevinden die niet zelfredzaam zijn. Het kan dan gaan om zorginstellingen, maar ook om hotels, omdat daar ’s nachts mensen liggen te slapen. Ook grote congrescentra moeten over zo’n brandmeldinstallatie beschikken want daar bevinden zich soms veel mensen op een relatief klein oppervlak. Voor andere gebouwen is een BMI misschien niet verplicht, maar wel verstandig. Ga na hoe het zit met het risico op brand en hoe je dat kunt verkleinen. Bijvoorbeeld met een blusinstallatie in ruimtes met veel dure apparatuur. Als die door brand verloren gaat, kost het vaak veel geld en tijd om het bedrijf weer te laten draaien. En blusinstallaties kunnen niet zonder BMI.”
Eigen regie
Veel gebouweigenaren laten zich volgens Van Oppen volledig ontzorgen. “Dat is begrijpelijk want een directeur van een ziekenhuis heeft natuurlijk verstand van zorg en niet van brandveiligheid. Maar toch denk ik dat ziekenhuizen een grotere rol moeten nemen, zich beter moeten laten informeren, bijvoorbeeld door hun eigen technische dienst. Je kunt als gebouwgebruiker immers je verantwoordelijkheid niet overlaten aan een installateur.”
Want ontzorgen kent volgens Van Oppen mogelijk ook schaduwkanten. “Het onderhoudsbedrijf neemt op zich om voor een inspectiecertificaat te zorgen. In feite is dat onderhoudsbedrijf dan de opdrachtgever voor de inspectie. Dat krijgt het inspectierapport en moet eventuele tekortkomingen herstellen. Dit betekent dat de gebouwgebruiker alleen het inspectiecertificaat te zien krijgt, en niet dat inspectierapport. Dat is echter wel interessant, want het bevat ook informatie over de onderhoudsprestatie van het onderhoudsbedrijf. Inspectie is dus voor gebouwgebruikers een instrument om te kijken of de kwaliteit van het onderhoud op orde is. Het kan daarom voordelig zijn om als gebouwgebruiker zelf de opdrachtgever voor inspectie te zijn.”
Tegenspraak
Volgens het rapport Inspectiecertificering van brandbeveiliging in de zorg is het schering en inslag. Een zorginstelling krijgt te maken met twee tegenstrijdige meningen. De monteur zegt bijvoorbeeld dat een bepaalde accu voldoet, terwijl de inspecteur hem afwijst. Wie heeft er gelijk? Volgens het rapport is dit aan de orde van de dag, maar Van Oppen kan dit niet bevestigen. “Naar aanleiding van dit verhaal hebben wij een meldpunt opengesteld, maar het aantal meldingen blijft achter bij de verwachtingen. Inderdaad, dat kan betekenen dat mensen dat meldpunt nog niet hebben weten te vinden. Daarom houden we het open tot 1 januari 2018 en brengen we het de komende tijd meer onder de aandacht.”
Dit artikel verscheen eerder in Brandveilig.com Magazine 5/oktober 2017
<<Lees ook: Slimme brandmeldinstallatie in Museum Voorlinden>>
<<Lees ook: Het CCV lanceert meldpunt voor kwesties met brandmeldinstallaties>>