Om de veiligheid in gebouwen te waarborgen is noodverlichting verplicht. Bij de aanleg is het belangrijk het normblad NEN 1010 als uitgangspunt te nemen. Het handboek Brandbeveiligingsinstallaties van Instituut voor Fysieke Veiligheid (IFV) is daarbij een goede aanvulling. Waar moet je nog op meer letten?
Om de noodverlichtingsinstallatie bij spanningsuitval aan de vereiste lichtprestatie-eisen te laten voldoen is een aantal belangrijke voorwaarden gesteld bij decentrale en centraal gevoede armaturen. In het kort komt het erop neer:
- Leg noodverlichtingsinstallaties stelselmatig en overzichtelijk aan.
- De noodverlichting moet bij spanningsuitval altijd ingeschakeld kunnen worden.
- De armaturen voor noodverlichting en veiligheidssignalering moeten voldoen aan de NEN-EN-IEC 60598-2-22
- De centrale noodvoedingssystemen aan de voorschriften in het normblad NEN-EN 50171.
Noodverlichting installeren: decentrale voeding
- Sluit decentraal gevoede armaturen aan op de groepen waarop ook de normale verlichting in die ruimte is aangesloten.
- Schakel deze groepen ’s nachts niet uit. De batterijen hebben namelijk continue voeding nodig om ontlading te voorkomen.
Noodverlichting installeren: centrale voeding
- Is er een centraal gevoed noodverlichtingssysteem met meer dan één armatuur? Dan moeten de noodverlichting gevoed worden door twee afzonderlijke stroomketens. Als er dan een stroomketen uitvalt, heb je altijd nog de andere stroomketen die zorgt voor licht.
- Heb je armaturen die niet continue in bedrijf zijn? Zorg dat ze naar de noodfunctie overgaan op het moment dat er een defect zit in de voeding naar de normale verlichtingsarmaturen.
- Van armaturen die continu in bedrijf zijn, moet de normale spanning worden bewaakt bij de hoofdschakeling verdeelinrichting.
Wanneer de installatie op deze wijze wordt aangelegd, wordt tevens voldaan aan normblad NEN-EN 50172. In hoofdstuk 4.1 staat beschreven dat noodverlichting niet alleen in werking moet treden bij een volledige uitval van de normale energievoorziening, maar ook bij een lokale storing zoals in een eindgroep.
Aandachtspunten centraal gevoede installatie
Noodverlichting moet functioneren op het moment dat er spanningsuitval is door bijvoorbeeld een brand. Dit mag de werking van de noodverlichting in andere brandcompartimenten niet nadelig beïnvloeden. Bij een decentraal gevoede installatie is dat geen issue. Bij een centraal gevoede installatie moet je op het volgende letten:
- De locatie van de noodvoedingskast: plaats voedingskasten in een ander brandcompartiment dan waar de normale voedingsbronnen zijn geplaatst.
- Meerdere noodvoedingskasten?: verspreid ze door het gebouw.
- Noodvoedingssysteem met hoofd- en onderstations?: zorg voor bekabeling tussen hoofd- en onderstations met functiebehoud.*
- Beperk het aantal noodverlichtingarmaturen per groep.
Wat zegt het Bouwbesluit?
Artikel 6.3 uit het Bouwbesluit 2012 meldt het volgende: Een verblijfsruimte voor meer dan 75 personen en een besloten ruimte waardoor een vluchtroute uit die verblijfsruimte voert, hebben noodverlichting; Een onder het meetniveau gelegen functieruimte als bedoeld in artikel 6.2, tweede lid, heeft noodverlichting; Een besloten ruimte als bedoeld in artikel 6.2, vierde lid, heeft noodverlichting; Een wegtunnelbuis heeft noodverlichting; Noodverlichting als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid geeft binnen 15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit gedurende ten minste 60 minuten een op een vloer, een tredevlak of een hellingbaan gemeten verlichtingssterkte van ten minste 1 lux.
*De noodzaak voor het toepassen van een volledige bekabeling met functiebehoud voor een centrale noodverlichtingsinstallatie moet kritisch worden overwogen. Daarbij is het aan te bevelen een onderscheid te maken tussen voedende leidingen naar een brandcompartiment en de verdeling binnen een brandcompartiment, waar bekabeling met functiebehoud niet altijd toegevoegde waarde heeft.
TIP! Neem deel aan het Webinar Noodverlichting op woensdag 4 december om 14.00 uur >>
Volg Brandveilig op LinkedIn