Emiel van Rossum, docent en brandpreventiespecialist bij Brandpreventie Academy benadrukte op de eerste dag van het Nationaal Congres Brandpreventie, 12 juni jongstleden, het belang van brandveiligheidscontroles in bestaande gebouwen “Een gedegen voorbereiding vraagt in verhouding tot de daadwerkelijke controle 2 keer zoveel tijd”, aldus Van Rossum.
Door Marcel van Duijn
Van Rossum beet na het welkomstwoord van dagvoorzitter Jan-Jaap in der Maur op de eerste dag van het Nationaal Congres Brandpreventie het spits af. Van Rossum: “Een gebouw dat nu het predikaat brandveilig heeft, is dat niet voor de eeuwigheid.” Controles worden volgens Van Rossum helaas veelal uitgevoerd door ene inspecteur Clint (Eastwood in rol van cowboy). “Hoe controleert Clint? Hij tikt even op het glas, klopt op de deuren, inspecteert op ervaring en gevoel. Een bouwvergunning vindt Clint niet nodig.”
Cowboy-methode
Kortom, Clint gaat in de visie van Van Rossum onvoorbereid en vooral op gevoel te werk: een echte ‘cowboy-methode’. Maar hoe moet het dan wel? Van Rossum lichtte toe: “Een controle begint met een gedegen theoretische voorbereiding. Dat kost je dus 2 keer meer tijd dan de uitvoerende controle. Baken goed af wat je wilt, want je kunt niet alles controleren. Het is belangrijk in eerste instantie keuzes te maken, op welke aspecten van hoofdstuk 2 en hoofdstuk 6 gecontroleerd gaat worden. Deze keuzen maak je enerzijds op basis van de gewenste scope en anderzijds op basis van mogelijkheden en kennis. Reële vragen hierbij zijn, of je overal bij kan, of er destructief onderzoek plaats mag vinden en of je de kennis in huis hebt een onderdeel specifiek te beoordelen. Er is namelijk geen inspecteur die op detailniveau alles kan controleren. Bij de voorbereiding van de controle is het belangrijk om te bepalen wat het toetsniveau is. Nieuwbouw, bestaande bouw of het rechtens verkregen niveau.”
“Een gebouw dat nu het predikaat brandveilig heeft, is dat niet voor de eeuwigheid
Autonome kwaliteitsvermindering
Van Rossum ging verder nog in op de veroudering van toegepaste bouwmaterialen zoals een branddeur. Moet je een branddeur na 5 jaar vervangen? Van Rossum legde uit: “Het Bouwbesluit laat een ‘stuk’ veroudering toe. Dat verandert niets aan het toetsingsniveau. Zo mogen autonome onderdelen slijten tot aan het niveau bestaande bouw. Hij illustreerde zijn verhaal met een case die aan de zaal werd voorgelegd. Een deur hoeft niet te worden vervangen als deze in kwaliteit zakt tot 20 minuten brandwerendheid. Hij besloot met de ‘bottom line’ van zijn verhaal: “Ga voorbereid de controle in en focus je op wat je controleert!”
Hernieuwde kijk op brandbestrijding
Na Van Rossum nam Rijk van den Dikkenberg, senior onderzoeker bij het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) het woord met de lezing ‘Brandbestrijding voor brandpreventieadviseurs’. Van den Dikkenberg ging aan de hand van het kwadrantenmodel vooral in op de hernieuwde kijk op brandbrandbestrijding. De aanleiding voor de hernieuwde kijk op brandbestrijding was de brand bij de Punt op 9 mei 2008 waarbij een loods volledig in brand stond en waarbij 3 brandweermannen waren overleden door een rookgasexplosie. Daarna laaide de discussie over een offensieve binneninzet weer op. Naar binnen gaan is altijd risicovol, maar uiteindelijk moet je volgens Van den Dikkenberg naar binnen. “Uit het onderzoek naar de offensieve buiteninzet is gebleken dat als je van buitenaf een ‘knock down’ hebt bereikt je maar circa 2 minuten hebt om naar binnen te gaan en af te blussen. Doe je dat niet, dan laait de brand weer op”, verklaarde Van den Dikkenberg.
“De aanleiding voor de hernieuwde kijk op brandbestrijding was de brand bij de Punt op 9 mei 2008
Het kwadrantenmodel voorziet in een keuze uit vier inzettactieken Aan de hand van deze 4 tactieken wordt de inzet bepaald. Er zijn naast ‘Offensief binnen’ en ‘Defensief buiten inzet’ twee nieuwe tactieken geïntroduceerd: ‘Defensieve binnen inzet (dan is de brandweer al binnen)’ en ‘Offensieve buiten inzet’. Van den Dikkenberg: “Doel van het model is dat er vooraf goed wordt nagedacht over de inzettechniek. Ook belangrijk is dat je de tijd moet nemen voordat je naar binnen gaat. Van belang is verder dat er voldoende bluswater aanwezig is. Als je bij het lijstje: Waar bevindt de brand zich? Kunnen we van buitenaf water opbrengen? En hebben we voldoende bluswater? Als je een keer ‘nee’ hebt, dan kun je de brand niet van buitenaf blussen. Dus dan wordt het ‘Defensieve buiten inzet’ en brand het compartiment af tenzij er toch mogelijkheden zijn voor een binneninzet. Offensief binnen inzet geldt overigens alleen voor kleine gebouwen en ruimten. Bij grote gebouwen enkel in ontwikkelingsfase in combinatie met defensief binnen/buiten. Bij toepassen van de hernieuwde kijk moet je altijd het brandvermogen en koelend vermogen inschatten.” Grote vraag bij de binnen inzet is volgens Van den Dikkenberg: kan de brandhaard snel binnendoor bereikt worden? De nieuwe aanpak van de brandweer moet uiteindelijk ertoe leiden dat er geen brandweermensen omkomen bij een binneninzet.
“Offensief binnen inzet geldt alleen voor kleine gebouwen en ruimten
Terpentineflessen
Van den Dikkenberg noemde in zijn verhaal een brand in de Gamma in Doetichem, waarbij het concept van ‘Beheersbaarheid van brand’ werd toegepast. Dit houdt theoretisch in dat het concept van de beheersbaarheid van brand wordt toegepast met een langzame branduitbreiding, een rook- en warmte afvoer en detectie met doormelding zodat een snelle binneninzet mogelijk moest zijn. In de praktijk werden de talrijke terpentineflessen vlammenwerpers, en daar ga je dan met je theoretische benadering. Ondanks een snelle opkomst van de brandweer kon er geen binneninzet meer gedaan worden waardoor het pand afbrandde.
Bij de brand in de Maxum megastore in Brielle waren grote verschillen te constateren tussen de uitgangspunten voor risicobeheersing (preventieve fase) in de preventieve fase en de feitelijke situatie (repressieve fase) tijdens de brand. Voor dit pand gold maatregelenpakket 1, wat betekent dat het pand mocht afbranden en waarbij de inzet van één tankautospuit was voorzien. In werkelijkheid was de brandweerinzet vele malen groter en is ook de rest van het industrieterrein ontruimd. In beide cases waren grote verschillen tussen de uitgangspunten voor risicobeheersing (in de preventieve fase) en de feitelijke situatie tijdens de brand (in de repressieve fase). Van den Dikkenberg concludeerde dan ook dat het goed zou zijn om de uitgangspunten voor risicobeheersing te baseren op realistische brandsituaties met in inachtneming van de basisprincipes van de hernieuwde kijk op brandbestrijding.
“In beide cases waren grote verschillen tussen de uitgangspunten voor risicobeheersing (in de preventieve fase) en de feitelijke situatie tijdens de brand
Hij sloot zijn betoog uiteindelijk af met de opmerking: “Bij het IFV in Arnhem staat het Nationaal brandweer monument. Bij het monument is een plaat geplaatst waarop alle brandweermensen die sinds 1945 bij een inzet om het leven zijn gekomen. Hierop staan 97 namen. Daar willen we het graag bij houden.”
Grenfell Tower
Rudolf van Mierlo van DGMR trapte af met de lessen die we hebben geleerd van het drama van de Grenfell Tower. “Het onderzoek loopt nog maar één component is nooit de oorzaak van een dergelijke brand”, aldus Van Mierlo. De Grenfell Tower was voor 2016 een betonnen kolos met een betonnen gevel. De bouw dateert uit 1970 en heeft brandcompartimenten, natuurlijke rookafvoer vanuit portalen. Van Mierlo: “Na 2016 zijn de onderste 4 bouwlagen wat aangepast, is er buitenisolatie aangebracht, en een gladde buitenbeplating met aluminium toplaag. De spouw achter de buitenbeplating is uitgevoerd met spouwbarrières (als daar brand ontstaat, zijn er strips met afsluitend opschuimend materiaal). Na de renovatie zijn er nieuwe installaties, andere rookafzuiging aangebracht. De rookmelders in de woningen waren niet met elkaar verbonden, dit is overigens niet ongebruikelijk. De nieuwe gevel bestond uit PIR-isolatie, een spouw en een aluminium buitenplaat met polyethyleen. PIR behaalt brandklasse C, maar de brandklasse van de buitenbeplating is niet bekend.”
De start van de brand lag in een defecte koelvriescombinatie. De brandweer ging naar binnen, bluste de brand, ging weer naar buiten, en zag dat de gevel in brand stond. De brand heeft zich van het appartement via het raam naar de buitengevel verplaatst en is daar langs de driehoekige ribben van de gevel snel naar boven uitgegroeid. Deze ribben sloten intern niet geheel af, waardoor schoorsteentrek ontstond. Mensen kregen tijdens de brand te horen dat ze in hun woning (woningen waren immers brandcompartimenten) moesten blijven (stay in place) met desastreuze gevolgen. Van Mierlo: “De brandweer kon na de snelle gevelbrand niets doen. Hoe kon de brand zich zo snel ontwikkelen? Mogelijk door de slechte kwaliteit van de aluminium panelen. Onduidelijk is nog hoe rook in het trappenhuis is gekomen.
“De doelen zijn voor velen duidelijk, de prestatie-voorschriften zijn dat niet voor iedereen
Van Mierlo sloot zijn verhaal af met een aantal overwegingen. “Begrijpen we de regels die van toepassing zijn op gevels wel goed? De doelen zijn voor velen duidelijk, de prestatie-voorschriften zijn dat niet voor iedereen. Passen we de regels wel toe? Vaak let niemand op de juiste toepassing van materialen. En hoe zit het met het toezicht? Moet de overheid die rol nemen of een private partij? Kortom, hoe te bepalen of een gevelconstructie wel voldoet in het kader van brandveiligheid. Veel calamiteiten ontstaan door een combinatie van fouten. In Grenfell is meer fout gegaan dan alleen een snel brandende gevel. De ontruiming startte te laat en de vluchtwegen waren niet goed meer bruikbaar. Men had aan de bewoners gevraagd in de woningen te blijven. De volgende factoren waren bepalend voor het drama: extreem snelle gevelbrand, er was snel rook in het trappenhuis en het laat opgang komen van ontruiming.” De dag werd afgesloten door René de Feijter van Efectis. Zijn presentatie ging over ‘Van brandtest naar echte brand’.