De afgelopen jaren zijn er diverse initiatieven ontplooid om te komen tot een keurmerk voor brandveiligheid. Een dergelijk keurmerk zou in theorie een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de handhaving van de voorschriften. Helaas is de praktijk anders. De meeste regelingen maken niet waar wat ze beloven: een brandveilig gebouw. Deze schijnveiligheid kan grote gevolgen hebben, zegt adviesbureau DGMR.
De Nederlandse brandveiligheidregelgeving zit in de basis goed in elkaar. In het Bouwbesluit, Gebruiksbesluit en de Bouwverordening staat tot in detail uitgelegd waaraan een gebouw moet voldoen om het predicaat brandveilig te krijgen. In aanvulling daarop maakt de Woningwet duidelijk wie verantwoordelijk is voor de brandveiligheid van een gebouw: de eigenaar cq. gebruiker. De gemeente zorgt voor de handhaving van de brandveiligheidsvoorschriften. Een prima taakverdeling, waarmee incidenten als ‘Volendam’ en ‘Schiphol’ tot het verleden zouden moeten gaan behoren. Was het maar waar. Want met de naleving van de voorschriften is het slecht gesteld. Soms komt de niet-naleving voort uit onwetendheid. Vaker is het een kwestie van geld of kop-in-het-zandgedrag.
Valse belofte
Keurmerken en bijbehorende certificatieregelingen kunnen fungeren als hulpmiddel bij het handhaven van de brandveiligheidsvoorschriften. De afgelopen jaren zijn er op dit vlak diverse initiatieven ontplooid. Sommige gingen roemloos ten onder, andere zijn succesvoller in hun marktbenadering. Het keurmerk ‘Brandveilig Gebruik Bouwwerken (BGB)’ lijkt mede dankzij een uitgekiende marketingstrategie daadwerkelijk de handen op elkaar te krijgen bij in ieder geval een deel van de Nederlandse brandweerkorpsen, gebouweigenaren en adviesbureaus. Maar het BGB-keurmerk, maakt net als veel eerdere initiatieven, op dit moment nog niet waar wat het belooft: een brandveilig gebouw, meent adviesbureau DGMR.
Nuance
Wie zijn gebouw wil voorzien van een BGB-keurmerk, krijgt bezoek van een door Kiwa gecertificeerd bureau. Tijdens de opname wordt het gebouw op 145 relevante aspecten uit de Bouwverordening en het Gebruiksbesluit beoordeeld. Voldoet een gebouw aan de geldende voorschriften, dan mag de eigenaar/gebruiker het keurmerkbord naast de voordeur schroeven. Elk jaar wordt gecontroleerd of het gebouw nog steeds aan de voorschriften voldoet. ‘Met het BGB-keurmerk in de hand kan de eigenaar/gebruiker aantoonbaar maken dat een gebouw voldoet aan wet- en regelgeving voor brandveiligheid’, aldus de folder. Enige nuance is hier op z’n plaats: het keurmerk naast de deur toont aan dat er is gekeken naar brandveiligheid. Maar het is absoluut geen garantie dat een pand daadwerkelijk brandveilig is.
Integrale aanpak
Echte brandveiligheid vraagt om een integrale aanpak. Dat betekent dat een gebouw beoordeeld moet worden op alle relevante aspecten: bouwkundig, installatietechnisch en organisatorisch. Zo moet een ziekenhuis niet alleen beschikken over (sub)brandcompartimenten en een brandmeldinstallatie, maar ook over een gedegen ontruimingsplan dat ook nog eens structureel geoefend wordt. In het BGB worden de organisatorische en installatietechnische aspecten tot op zekere hoogte meegenomen. Maar de eisen die worden gesteld vanuit het Bouwbesluit komen tijdens de inspecties niet aan bod. Frappant. Want het brandveilig gebruik van een gebouw begint bij de bouwkundige staat ervan. Een brandwerende puiconstructie in een bouwkundige wand met tekortkomingen houdt het vuur geen zestig minuten tegen. En een vergaderruimte voorzien van vluchtdeuren met niet-functionerende paniekbalken is echt niet veilig te gebruiken. Het controleren van enkel de genoemde aspecten (installaties en organisatie) uit het Gebruiksbesluit en de Bouwverordening staat haaks op de belofte dat aantoonbaar wordt voldaan aan wet- en regelgeving. Daar komt nog bij dat de BGB-regeling 20 procent tekortkomingen in essentiële veiligheidsvoorzieningen toestaat. Dit alles leidt tot schijnveiligheid.
Kwaliteitseisen
De bedrijven die de BGB-inspecties verzorgen moeten aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen. Zo moet de opnemer kennis hebben van brandpreventiebegrippen en wet- en regelgeving, bekend zijn met de functionele achtergronden en de technische werkingsprincipes van brandpreventievoorzieningen kunnen verklaren. Personen die in het bezit zijn van het diploma Brandmeester, (Adjunct) hoofdbrandmeester (module preventie) of Specialist Brandpreventie (NIFV) worden geacht de rol van BGB-opnemer te kunnen vervullen. Zij zullen daarin ook slagen. Dat heet: ze zijn in staat datgene te beoordelen wat volgens de regeling van hen gevraagd wordt. Maar voor de noodzakelijke integrale blik op het complexe vakgebied is een ander, hoger kennisniveau en een flinke dosis ervaring nodig. Hetzelfde probleem was te zien bij de brandscans volgens NPR 6059. Ook daar bleek soms dat inspecteurs ondanks hun relevante opleiding niet in staat waren een volledig beeld te geven van de brandveiligheid van overheidsgebouwen. Feit is dat met bestaande opleidingen op het gebied van brandveiligheid het benodigde hogere kennisniveau niet kan worden geborgd.
Hoger plan
Zoals gezegd: elk initiatief om de brandveiligheid te vergroten of te borgen moet worden toegejuicht. Dat geldt ook voor het BGB-keurmerk. Maar om de belofte van aantoonbare brandveiligheid waar te kunnen maken, moet dit keurmerk eerst naar een hoger plan worden getild. Een integrale aanpak is daarvoor een vereiste. Net als een nieuwe, verbeterde brandveiligheidopleiding; een handschoen die wellicht door de brandweer (NVBR) en de adviesbranche (VVBA) gezamenlijk kan worden opgepakt.
DGMR pleit daarnaast voor een andere insteek van het keurmerk. Een insteek waarbij de verantwoordelijkheid voor brandveiligheid daadwerkelijk bij de eigenaar/gebruiker ligt en niet bij een private partij. Dat dit kan, laat de Brandveiligheidsmatrix gezondheidszorg zien. Deze matrix wordt ingevuld door de gebruiker en leidt tot een integraal overzicht van het brandveiligheidniveau inclusief een lijst verbeterpunten. Deze aanpak is goed voor de bewustwording. En doordat de weging wordt uitgevoerd door het model, is objectiviteit gewaarborgd. Dat effect wordt versterkt door de externe audit op de scan die idealiter door de brandweer wordt uitgevoerd. In samenwerking met een externe deskundige kan vervolgens een verbetertraject worden opgestart.
Deugdelijk en volledig
DGMR heeft ook goede ervaringen met de toepassing van het model Integrale Brandveiligheid Bouwwerken (IBB), ook voor bestaande gebouwen. De opsteller van het Integraal Plan Brandveiligheid (IPB) legt in een integrale beschouwing van de brandveiligheid vast of er onveilige situaties in het plan zitten waarvoor voorzieningen moeten worden getroffen. Dit vraagt overigens wel om een hoog kennisniveau van de opnemer. Los daarvan is het model-IBB een goed instrument om met name de deugdelijkheid en volledigheid van het brandveiligheidconcept te borgen. De mogelijke koppeling van het BGB met het model-IBB zien wij als een belangrijke stap op weg naar een integrale aanpak. Hier ligt een taak voor kwaliteitszorgbedrijf Kiwa. Op het moment dat Kiwa erin slaagt om de kwaliteit van het keurmerk en van de inspecteurs structureel te verhogen, kunnen BGB-gecertificeerde gebouwen met recht als ‘brandveilig’ worden bestempeld.
Door Edwin van den Brink en Ronald Oldengarm van DGMR