In juni 2023 is door NEN de conceptversie van de NEN 6067 gepubliceerd. Het normontwerp bevat een bepalingsmethode, waarmee de brandveiligheid kan worden beoordeeld van een parkeergarage met brandcompartimenten die groter zijn dan volgens de prestatie-eisen van het Bouwbesluit is toegestaan. In dit artikel lichten de opstellers van de norm het concept toe.
Parkeergarages zijn een niet weg te denken oplossing voor het parkeren van gemotoriseerde voertuigen. Soms worden garages als losstaand bouwwerk gerealiseerd, maar vaak maken ze deel uit van een groter bouwwerk. Omdat er veel verschillende gebruikers zijn en een grote variatie aan voertuigen (benzine, diesel of elektrisch), is de beoordeling van de brandveiligheid complex. Deze complexiteit, het onvoldoende toegesneden zijn van het Bouwbesluit (en Besluit bouwwerken leefomgeving, Bbl) en niet goed bruikbare normen en richtlijnen was de reden om op verzoek van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties deze nieuwe norm te ontwikkelen.
Het normontwerp bevat een bepalingsmethode om de risico’s van een specifiek ontwerp van de parkeergarage inzichtelijk te maken. Ook kan de norm gebruikt worden om een parkeergarage te beoordelen met brandcompartimenten die groter zijn dan volgens de prestatie-eisen van het Bbl is toegestaan. Dit geldt ook voor garages waarvoor volgens het Bbl automatische blusinstallaties verplicht zijn. Deze garages hoeven op basis van de norm in veel gevallen niet meer te worden opgedeeld in brandcompartimenten van maximaal 1.000 m2. Het is echter niet mogelijk om op basis van de norm aan te tonen dat een door het Bbl voorgeschreven blusinstallatie in specifieke situaties kan vervallen.
Toelichting van de norm en het gebruik
De norm geeft aan de hand van een risicobeoordeling met een cascademodel inzicht in de risico’s, zodat ook een risicoafweging gemaakt kan worden los van de prestatie-eisen van het Bouwbesluit. Een eigenaar of gebruiker kan daarmee een afweging maken van het risico op schade en tussen de maatregelen die worden getroffen om dit risico al dan niet te beperken. Afhankelijk van een specifieke situatie kan worden gekozen voor passende maatregelen, waarmee het risico op brand in voldoende mate wordt beperkt. De norm bevat een aantal maatregelenpakketten die gebruikt kunnen worden, maar er kan ook situatie-specifiek worden afgeweken door een selectie te maken van passende maatregelen.
Basisgedachte van de norm is dat wanneer er brand ontstaat in een auto deze brand kan overslaan naar andere auto’s, waardoor de brand minder goed beheersbaar wordt en de kans op schade in de garage en daar omheen toeneemt. Niet elke autobrand leidt echter tot een volledig uitgebrande garage.

Door de opstellers van de norm is onderzoek verricht naar branden in garages die in het verleden hebben plaatsgevonden. Doel hierbij was het verkrijgen van inzicht in het aantal voertuigen dat bij deze branden betrokken raakte. Vervolgens is er ook gekeken naar brandveiligheidsvoorzieningen die in deze garages aanwezig waren, met als doel het vinden van correlatie tussen de aanwezigheid van deze voorzieningen en de omvang van de brand. Helaas bleek deze correlatie vanwege het relatief geringe aantal belendende branden en de grote verscheidenheid in voorzieningen niet te leggen.
Daarom is gekozen voor een andere benadering. Hierbij is uitgegaan van het gemiddeld aantal voertuigen dat bij brand betrokken raakt in een garage met vrijwel geen aanvullende brandveiligheidsvoorzieningen. Vervolgens is voor een groot aantal voorzieningen – aan de hand van expert judgement – een inschatting gemaakt van het effect hiervan op de ontwikkeling van de brand of het risico op uitbreiding van brand naar andere brandcompartimenten. Voor deze inschatting is een expertpanel geraadpleegd.
Dit heeft geleid tot een model waarbij in het begin sprake is van één brandend voertuig. De brand kan hier stoppen, maar zich ook uitbreiden naar andere voertuigen. Hierbij wordt in het model nog onderscheid gemaakt in maximaal 3 voertuigen, maximaal 7 voertuigen, of meer dan 7 voertuigen die betrokken zijn bij een brand. Dit zijn de factoren P1 t/m P3.
Uitgangspunt hierbij is vervolgens dat naarmate de brand groter wordt, de kans dat de brand zich uitbreidt naar andere brandcompartimenten (indien aanwezig) ook een stuk groter wordt. De gevolgen van de verschillende brandgroottes is uitgedrukt in de brandgevolgklasse A, B, C en D. Bij brandgevolgklasse A zijn de gevolgen beperkt (enkel de initiële auto is beschadigd en geen uitbreiding van brand buiten de garage), bij brandgevolgklasse D is de brandhaard groot en is de kans groot dat de brand zich verspreid heeft buiten het brandcompartiment met veel rookhinder elders in het gebouw of in de omgeving.
Uiteindelijk is voor de beoordeling van een gelijkwaardigheid de kans op branduitbreiding naar andere compartimenten (brandgevolgklasse D) bepalend voor de maximaal toegestane omvang van het brandcompartiment van de garage. De kans op branduitbreiding naar een ander compartiment wordt bepaald door P4. Omdat ook bij een kleinere brand een brand zich kan uitbreiden naar een ander brandcompartiment, wordt de factor P4 opgedeeld in meerdere subfactoren, P4,1 t/m P4,4.
De te treffen brandveiligheidsvoorzieningen zijn in hoofdlijnen opgedeeld in de volgende onderdelen:
- Bouwkundige voorzieningen, zoals een hogere wbdbo, geen of weinig doorvoeringen in brandscheidingen, of het extra brandwerend beschermen van de hoofddraagconstructie.
- Installatietechnische voorzieningen zoals een brandmeldinstallatie, rookbeheersingsinstallatie of sprinklerinstallatie.
- Beheerstechnische maatregelen zoals het afschermen van de garage voor onbevoegden of het houden van toezicht.
De keuze voor een maatregel heeft invloed op de kans P1 t/m P4 en daarmee op het risico op branduitbreiding, de factor Dmp. Niet elke maatregel heeft altijd op hetzelfde moment een effect. Veel bouwkundige voorzieningen doen vanuit zichzelf niks voor de brandomvang, maar hebben wel effect op het risico op branduitbreiding. Deze hebben dus alleen invloed op P4. Andere maatregelen hebben juist meer invloed in de beginfase van de brand en worden dus bijvoorbeeld bij P1 of P2 gewaardeerd. Deze benadering is uiteraard relatief grof maar biedt op deze wijze wel de mogelijkheid om op relatief eenvoudige wijze verschillende maatregelen met elkaar te vergelijken en op die wijze een keuze te maken.
Alternatieve brandstoffen
Een belangrijke vraag bij het normontwerp was de invloed die voertuigen met alternatieve brandstoffen hebben op het brandverloop. In de onderzochte branden in het verleden is het aantal voertuigen met alternatieve brandstoffen zeer beperkt, zodat hier de invloed niet duidelijk was. Om die reden heeft een subwerkgroep een literatuuronderzoek uitgevoerd naar het risico die dit soort voertuigen met zich meebrengt.
Voor elektrische voertuigen blijken de aanvullende risico’s beperkt. Deze voertuigen zijn weliswaar zeer lastig te blussen, maar op het moment dat het voertuig zelf is uitgebrand en alleen de batterij blijft branden, is het brandvermogen relatief laag. Het brandende voertuig vormt dan geen directe bedreiging meer voor bijvoorbeeld het bezwijken van een constructie. Om hiermee rekening te houden is in het model een extra factor meegenomen.
Voor voertuigen met waterstof zijn de risico’s helaas nog niet voldoende duidelijk. Daarom is vooralsnog besloten om deze voertuigen uit te sluiten uit de norm. Een vervolgonderzoek moet hier in de toekomst verandering in brengen.
Toelaatbare grenswaarde en functies
Welke afmetingen van de parkeergarage acceptabel zijn, hangt af van een aantal factoren. Belangrijk hierbij is of de garage vrij staat of deel uitmaakt van een gebouw. Een garage in het vrije veld wordt als minder risicovol beschouwd dan een garage naast of onder andere bouwdelen en mag dus met dezelfde maatregelen groter zijn. Een garage onder een kantoorgebouw wordt weer als kleiner risico gezien dan een garage onder een woongebouw of gezondheidszorgfunctie.
Voor deze verschillende situaties is een standaardgrenswaarde voor de gevolgklasse Dst opgesteld. Deze standaardgrenswaarde wordt vervolgens gecorrigeerd voor onder meer de oppervlakte van de garage, de situatie van de garage (vrijstaand of onderdeel van een gebouw) en de gebruiksfunctie van het gebouw. Uiteindelijk leidt dit tot de maximaal toegestane waarde Dmax. De waarde Dmp die uit de gekozen maatregelen volgt, mag vervolgens niet groter zijn dan deze Dmax.
Commentaar en vervolg
Inmiddels is de commentaarperiode voor de norm verlopen en is er door de markt commentaar geleverd. Gezien de actualiteit van het onderwerp zal het niet verbazen dat er een groot aantal commentaren en verbetervoorstellen is ingebracht. De auteurs gaan de komende maanden de commentaren bestuderen en vaststellen hoe het commentaar eventueel verwerkt kan worden in de norm. Samen met de werkgroep zal dit proces worden uitgevoerd. Ongetwijfeld zal dit leiden tot aanpassing van de norm. De gebruikte systematiek van de norm zal echter niet zomaar aangepast worden, omdat dit de basis vormt van het risicomodel waar de norm op gestoeld is.
Daan Jansen, Senior Fire Safety Consultant & Associate Director bij Royal HaskoningDHV
Bram Kersten, senior adviseur brandveiligheid bij LBP|SIGHT B.V.
Volg Brandveilig op LinkedIn
Ontvang het laatste nieuws omtrent brandveiligheid!
Mis niets. Meld je aan en ontvang wekelijks onze nieuwsbrief. Ruim 7.500 vakgenoten gingen je al voor.