Architecten hebben een belangrijke rol bij het waarborgen van de brandveiligheid van hun gebouwontwerp, maar wel binnen bepaalde marges. Want de opdrachtgever maakt de keuzes en bepaalt in belangrijke mate het veiligheidsniveau. Maar weten ontwerpers en gebouweigenaren eigenlijk wel genoeg van brandveiligheid om verantwoorde afwegingen te kunnen maken? Over dit thema en andere vraagstukken discussieerde een panel vakexperts tijdens een rondetafelgesprek rond bouwkundige brandveiligheid in Alphen aan den Rijn op 16 november. Over balanceren op de wettelijke minimumgrens of kiezen voor een brandveilig ontwerp met visie.
Door Rob Jastrzebski
Het rondetafelgesprek onder leiding van Daan Jansen van Royal HaskoningDHV, speelde zich af in een actuele omlijsting, want juist op de dag van de paneldiscussie maakte de Londense politie de laatste stand van zaken bekend in het onderzoek naar de fatale brand in de Grenfell Tower. Vijf maanden na het inferno op 14 juni 2017 is het politieonderzoek in de gehavende flat eindelijk afgerond en het definitieve dodental vastgesteld op 71. Het strafrechtelijk onderzoek naar de brand is nog volop gaande. Dat richt zich onder andere op de toepassing van brandbaar plaatmateriaal in de gevelbekleding en de beperkte vluchtmogelijkheden via slechts één trappenhuis. Een bewijs van de grote invloed die ontwerp en materiaalkeuze hebben op het brandveiligheidsniveau van een bouwwerk. En een brug naar de eerste stelling tijdens de ronde tafel: ‘Architecten zijn vooral creatieve ontwerpers en zijn zich onvoldoende bewust van hun taak een brandveilig gebouw te ontwerpen.’
Op de grens
“Is de architect zich onvoldoende bewust of heeft hij onvoldoende kennis? Dat zijn twee verschillende vragen”, reageert Robert Platje van Mei architecten. “Ja, we hebben een verantwoordelijkheid voor de brandveiligheid van onze ontwerpen, maar die verantwoordelijkheid heeft wel zijn grenzen. Opdrachtgevers gaan primair uit van wat de regelgeving eist en waarom zou je als architect dan een hoger niveau adviseren? Waarop baseer je als ontwerper of adviseur je mening dat de eisen in het Bouwbesluit niet afdoende zijn? Zo’n advies moet niet op emotie zijn gebaseerd, dat is veel te subjectief. Aan de andere kant wil ik mijn verantwoordelijkheid nemen als ontwerper. Neem nu de transformatie van bestaande gebouwen tot gebouwen met een woonfunctie. Het Bouwbesluit staat toe om qua brandveiligheid uit te gaan van het rechtens verkregen niveau. Maar als de bouwkundige aanpassing conflicten oplevert tussen ontwerp en brandveiligheid, bijvoorbeeld ten aanzien van ontvluchten, dan staat de veiligheid voorop! Hardcore kennis van brandveiligheid hebben we als architecten niet, maar die kennis kunnen we natuurlijk wel op de markt inhuren.”
“Hardcore kennis van brandveiligheid hebben we als architecten niet
René Hagen, lector brandpreventie aan de Brandweeracademie, ziet dat ontwerpers vaak de wettelijke ondergrens opzoeken en balanceren op het randje van wat verantwoord is. “We zien nog weleens dat, om meer vierkante meters te creëren, oplossingen worden bedacht die strikt volgens de regels wel mogen, maar waar we als brandweer niet achter staan. Zoals een vluchttrappenhuis dat met een tussendeurtje in tweeën wordt gedeeld om aan de wettelijke eis voor het toepassen van rooksluizen te voldoen. Dan ben je je er onvoldoende van bewust waarvoor die eis precies bedoeld is.”
Volgens directeur Leo Oosterveen van Brandveilig Bouwen Nederland (BBN) is dat de clou: duiding van nut en noodzaak. De sleutel tot brandveilig bouwen ligt in zijn ogen vooral bij de gebouweigenaren. Hij ziet bij projectontwikkelaars en gebouwbeheerders onvoldoende besef dat zij in belangrijke mate sturend kunnen zijn in het realiseren van een brandveilig ontwerp. BBN werkt hard aan verbetering van die houding. “Wij geven trainingen aan ge-bouweigenaren waarin we die missie uitdragen. Zo willen we de beroepsgroep zo ver krijgen dat ze brandveiligheid als een leidend principe zien in het ontwerp en dat ze daar in hun opdracht aan de aannemer en de architect ook actief op sturen. Eigenaren moeten het belang zien van gewaarborgde brandveiligheid op de langere termijn.”
Hoe groot de rol en verantwoordelijkheid van de architect kan zijn, wordt deels ook cultureel bepaald, stelt Johan Bijvank van Promat B.V. Hij schetst een groot verschil in perceptie van het vak van architect in Nederland en bijvoorbeeld België. “Bij onze zuiderburen heeft de architect de rol van ‘bouwmeester’, wat betekent dat zijn imago in hoge mate verbonden is aan het eindproduct, het gerealiseerde gebouw. In zo’n rol kan de architect veel meer sturend en adviserend optreden en eigenaren wijzen op ontwerpaspecten van brandveiligheid waar hij zelf niet aan denkt. Als je de rol van de architect puur beperkt tot de ontwerpfase, raakt hij een stuk regie kwijt.”
“Bij onze zuiderburen heeft de architect de rol van ‘bouwmeester’
Meerwaarde aantonen
In het vervolg van de discussie komt de rol van brandveiligheidsadviseurs aan bod. Conclusie: ze hebben het in het complexe samenspel tussen opdrachtgever, overheid, aannemer en ontwerper niet eenvoudig om hun standpunten kracht bij te zetten. Hoe kunnen adviseurs nut en noodzaak van brandveiligheidsmaatregelen beter uitleggen in een bouwproces waar beslissingen primair draaien om goedkope realisatie binnen de minimale regelkaders van het Bouwbesluit?
Door de meerwaarde voor de gebouweigenaren te benadrukken, vindt Roy Weghorst van Kingspan Geïsoleerde Panelen. Maak inzichtelijk wat een opdrachtgever opschiet met een hoger veiligheidsniveau dan de regelgeving eist, door mogelijke effecten van falende brandveiligheid te schetsen. “Neem als voorbeeld de stallenbouw. De afgelopen jaren zijn er meerdere grote branden geweest in megastallen. Maak in het advies duidelijk hoezeer een brand de bedrijfsvoering verstoort en hoe complex de nasleep van een bedrijfsbrand kan zijn. Een getroffen veehouder moet bijvoorbeeld, na het afbranden van zijn stal, voor de herbouw opnieuw een vergunning aanvragen. Dat kost hem veel extra tijd en inspanning en geeft geen garantie dat hij het pand in dezelfde omvang mag herbouwen. Als je zo’n langdurige en tijdrovende nasleep kunt voorkomen met een hoger brandveiligheidsniveau, bijvoorbeeld door een betere compartimentering, is dat winst voor de bedrijfsvoering en duurzaamheid op lange termijn.”
Dat ook het maatschappelijk gevoelde belang van minder brandslachtoffers en het beperken van brandschade vanuit verzekeraarsoptiek valide argumenten zijn voor een stapje extra veiligheid boven de minimumnorm, betwijfelen de discussiedeelnemers. Want ondanks gemiddeld 70 brandslachtoffers per jaar, die bovendien hoofdzakelijk te betreuren zijn bij woningbranden, is brandveiligheid volgens Roy Senden van Normec helemaal geen sterk issue voor de politiek en beleidsmakers. Voor de verzekeringsmarkt geldt volgens hem deels hetzelfde. Verzekeraars zouden relatief weinig waarde hechten aan brandscheidingen en automatische brandmeldsystemen. Aan automatische blussystemen daarentegen wel. Dagvoorzitter Daan Jansen (Royal HaskoningDHV) herkent dit beeld: “In de praktijk zien we ook dat bedrijven die wel voor die extra brandveiligheidsvoorzieningen kiezen, geen korting krijgen op hun verzekeringspremies, dus ook dat is geen trigger om verder te gaan dan de wettelijke minimumnorm gericht op veiligheid van mensen en het voorkomen van uitbreiding naar de buren.”
Roy Weghorst nuanceert dat niet alle schadeverzekeraars over één kam moeten worden geschoren, omdat er zeker verzekeraars zijn die wel vanuit een eigen visie op loss prevention bepaalde voorzieningen eisen om de directe schade en gevolgschade van brand te beperken.
Bescherm je tegen de buren
Over die buren gesproken, dat zou voor gebouweigenaren wel degelijk een argument kunnen zijn om qua bouwkundige brandveiligheid een hoger niveau na te streven. De panelleden herkennen zich in de stelling dat de faalkansen van bouwkundige brandveiligheid hoog zijn omdat er in de ontwerp- en exploitatiefase te weinig aandacht voor is. “Zonder meer waar”, vindt brandpreventielector René Hagen. “De praktijk wijst uit dat brandveiligheidsinstallaties een grotere bijdrage leveren aan het reduceren van de faalkans dan bouwkundige brandveiligheid in de gebouwconstructie.”
“In een appartementencomplex kijk je in een technische ruimte via een leidingschacht soms zomaar vijf verdiepingen naar beneden
Dat komt deels door de regelgeving, overwegen de discussiedeelnemers. Die staat immers toe dat een gebouw afbrandt, zolang de vluchtveiligheid van personen en de veiligheid van naburige gebouwen maar gewaarborgd is. Maar met die veiligheid is het nog niet overal goed gesteld. Leo Oosterveen signaleert situaties met holle ruimten in muren en daken in woongebouwen, die een snelle brandvoortplanting en rookverspreiding kunnen bevorderen. “In een appartementencomplex kijk je in een technische ruimte via een leidingschacht soms zomaar vijf verdiepingen naar beneden. Dat zijn situaties die echt niet kunnen en die moeten worden aangepakt. Dit is ook een waarschuwing voor eigenaren en gebruikers van aangrenzende panden. Kijk niet alleen naar je eigen interne brandrisico. Maar bescherm jezelf ook tegen de buren die het niet goed voor elkaar hebben en zo een risico kunnen zijn voor jouw veiligheid!”
Maatschappelijke overlast
De ronde tafel is van mening dat het weerbarstige karakter van brandveiligheid komt door de Nederlandse bestuurscultuur, waarin de overheid steeds meer stappen terugdoet en steeds meer verantwoordelijkheid overlaat aan de markt. Zo is Johan Bijvank van mening dat de toenemende transformatie van leegstaande bedrijfspanden tot woningen alleen mogelijk is doordat soepel met de regelgeving wordt omgegaan. En met wettelijke minimumnormen die alleen zijn gericht op de veiligheid van personen en het voorkomen van brandoverslag naar de buren, bevat de regelgeving geen stimulans om boven de norm te presteren.
In die situatie mag volgens de panelleden best verandering komen. Want brandveiligheid gaat om meer dan persoonlijke veiligheid. René Hagen bepleit dat ook het verminderen van milieuschade en maatschappelijke ontwrichting als gevolg van grote (bedrijfs)branden wordt meegewogen in het bepalen van het brandveiligheidsniveau van een bouwwerk. Hij wijst op praktijkvoorbeelden van het sluiten van bedrijfsterreinen, scholen en winkelcentra, op ziekenhuizen die operaties moeten stilleggen vanwege schadelijke rook en strategische verkeersaders die gestremd raken als gevolg van een brand in de buurt. Daarvan zijn gebouweigenaren en ontwerpers zich in zijn ogen te weinig bewust.
Ook Ruud van Herpen van Nieman Raadgevende Ingenieurs ziet een trend van steeds grotere branden die een steeds grotere impact op de omgeving en het milieu hebben. “Dat komt onder andere door de trend om steeds grotere compartimenten te bouwen, waardoor branden gemakkelijk onbeheersbaar kunnen worden. De grotere brandschades worden een serieus maatschappelijk probleem.”\
Uitschieters
Roy Weghorst vraagt zich wel af of grotere brandschade wel aantoonbaar door een toenemend aantal grote branden wordt veroorzaakt of dat het vooral de zeldzame uitschieters in de categorie complexe branden zijn die in de statistieken opvallen en de schadelast bepalen. Hij ziet dat sommige bedrijven wel degelijk bewust kiezen voor beperking van het risico op branduitbreiding, door te kiezen voor materialen die de brandvoortplanting remmen en die minder rookontwikkeling geven. “Niet dat daarmee alles is opgelost, want in werkelijkheid worden de vuurlast en rookproductie niet zozeer bepaald door de gebouwconstructie, maar door wat er binnen het gebouw gebeurt. De vuurlast in het interieur is vaak vele malen groter. Daar moeten we ook aandacht voor hebben. Rookproductie speelt bijvoorbeeld een grote rol in bedrijven met een rookgevoelige productie, denk daarbij aan de voedselindustrie en de semi-conductor-industrie.”
Van Herpen bevestigt dat de vuurlast in het interieur in belangrijke mate de faalkans van het brandveiligheidsniveau van een gebouw bepaalt, maar hij tekent erbij aan dat juist die dynamische vuurlast heel moeilijk te berekenen is. In berekeningen voor de faalkansen van bouwkundige brandveiligheid moet daarom in zijn ogen een veiligheidsmarge in acht worden genomen. “En misschien wordt het wel tijd voor nieuwe tabellen voor vuurlastberekening.”
Een extra veiligheidsmarge moet volgens Roy Senden ook worden gehanteerd bij het testen van bouw- en constructiematerialen op brandbestendigheid, net zoals de veiligheidsmarges in de voorschriften voor sprinklerinstallaties. Jeroen Teunissen van Pilkington is het daar roerend mee eens: “Zorg dat je bij materiaaltesten nooit aan de ondergrens van de norm blijft steken, want dan is er geen rek om variabele omstandigheden bij brand op te vangen. Hoe hoger de veiligheidsmarge, hoe hoger de betrouwbaarheid van de testresultaten. Als wij met een product vijf keer een brandtest uitvoeren die vier keer positief uitvalt en één keer negatief, brengen we het product niet op de markt.”
Brandveiligheid een sluitpost?
Het brandveiligheidsniveau van gebouwen is in Nederland, in vergelijking met andere landen, op een behoorlijk niveau, stelt de rondetafel vast. Er wordt vooruitgang geboekt in de ontwikkeling en toepassing van brandwerende materialen en producten, dankzij het feit dat de marktpartijen in de brandveiligheidsbranche daar met elkaar heel hard aan werken. Maar het thema moet hoog op de agenda blijven bij adviseurs, beleidsmakers, aannemers, ontwerpers en gebouwbeheerders. In 2008 bleek bij de brand bij de TU Delft dat een gebouw dat aan alle wettelijke brandveiligheidsvereisten voldoet, toch tot de grond toe kan afbranden, met een schade van honderden miljoenen tot gevolg. Dit jaar houdt de brand in de Grenfell Tower de gemoederen bezig. Brandveilig ontwerpen en bouwen vanuit een visie blijft weerbarstig; is brandveiligheid een sluitpost voor projectontwikkelaars, aannemers en architecten?
Er is zeker reden voor een meer gestructureerde verankering van brandveiligheid in de bouwwereld, concludeert het panel. Eric Linnenbank van Foamglas signaleert dat opdrachtgevers wel in toenemende mate vragen om een brandveilig gebouw, maar dat de aannemer in de realisatiefase doorgaans de wettelijke minimumeisen volgt, waardoor niet altijd het optimale veiligheidsniveau wordt gehaald. “De opdrachtgever moet hier alert op zijn en bijsturen”, aldus Linnenbank. “Daar zien we grote verschillen in. Een opdrachtgever die serieus nadenkt over zijn bedrijfscontinuïteit zit er anders in en zal andere beslissingen nemen over bouwkundige brandveiligheid dan een gebouweigenaar die genoegen neemt met het wettelijk minimum en daarmee in feite een ‘afbrandscenario’ accepteert. Gebouweigenaren overzien vaak de consequenties van een verwoestende brand niet. Onderzoek wijst uit dat vijfenzeventig procent van de productiebedrijven die door brand worden getroffen die brand nooit meer te boven komen en failliet gaan.”
Gebrek aan toezicht
Niet de regelgeving is volgens de experts het knelpunt bij het realiseren van brandveilige gebouwen, maar het gebrek aan toezicht. Leo Oosterveen vindt dat gebouwen na afronding van de bouwfase frequent zouden moeten worden geïnspecteerd op brandveiligheid, om vast te stellen of het pand na bouwkundige aanpassingen in de loop der tijd nog steeds aan de eisen voldoet en voldoende veiligheid biedt. Vooral woongebouwen zijn een probleempunt omdat daar na ingebruikname vrijwel nooit meer een inspecteur binnenkomt. In het toekomstige BBL moeten coatingen en plaatmateriaal ter bescherming van de draagconstructie wel jaarlijks gecontroleerd worden op beschadiging, waarom een compartimentering dan niet? Daar heeft BBN wel voor gepleit. Hij ziet een stevige uitdaging voor alle partners in de brandveiligheidsketen, in een tijd waarin de woningmarkt en de bouwsector weer aantrekken: “Er worden in Nederland de komende jaren zo’n 100.000 nieuwe gebouwen gerealiseerd. Die gebouwenvoorraad voor de toekomst vraagt expliciet aandacht van opdrachtgevers, adviseurs en architecten.” Terug bij de rol van de architect als bewaker van de brandveiligheid van zijn ontwerp.
“Niet de regelgeving is het knelpunt bij het realiseren van brandveilige gebouwen, maar het gebrek aan toezicht
Overlast
Johan Bijvank zou graag zien dat architecten weer een stuk terrein op brandveiligheidsgebied terug claimen en zo waarde toevoegen aan hun ontwerp. Hij zoekt de vergelijking met veiligheid in de ontwerpfase in de auto-industrie: “In die branche is veiligheid echt een ontwerpcriterium geworden en een serieuze business waaraan voor ontwerpers en bouwers geld te verdienen is. Want niemand koopt meer een onveilige auto. In de gebouwen- en woningbranche zien we die trend nog niet. Wel op het gebied van klimaatneutraalheid en energiezuinigheid. ‘Groene’ gebouwen worden steeds meer de norm. Maar hoe kan het dat je straks een gebouw met een slechte energieprestatie niet meer verkocht krijgt en een gebouw met slechte brandveiligheidskenmerken wel? Daar moeten we als marktpartijen in brandveiligheid samen verandering in brengen.”
<<Lees ook: Rondetafeldiscussie brandveiligheid in de zorg: wat gaat goed, wat kan beter?>>
<<Lees ook: Bouwkundige brandveiligheid: hoe controleer je een gebouw hierop?>>