Welzijn van mensen is een belangrijk aandachtspunt in de Nederlandse bouw. Eén van de aspecten hierbij is de aanwezigheid van een – al dan niet verplichte – buitenruimte. Combineer je dit met het ruimtegebrek in Nederland waardoor we steeds hoger gaan bouwen, dan zie je de trend dat gebouwen van steeds grotere en hoger gelegen (gezamenlijke) dakterrassen worden voorzien. Maar hoe zit het met de vluchtveiligheid vanaf deze terrassen?
Voor de binnenruimte van een gebouw zijn de eisen ten aanzien van veilig vluchten en daarmee de loopafstanden helder. In de basis mogen deze – al dan niet gecorrigeerd – maximaal 30 meter zijn en bij een lagere bezetting mogen deze uitwijken naar 45 meter of 60 meter.
Regelgeving en dakterrassen: een grijs gebied
Maar voor buitenruimten zijn er geen eisen gesteld. Artikel 4.65 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) stelt dat vanaf elk punt van een voor personen bestemd gedeelte van een vloer een vluchtroute begint die leidt naar het aansluitende terrein en vanaf daar naar de openbare weg. Dit impliceert dat er ook vanaf een buitenruimte – een balkon of dakterras – een vluchtroute vereist is. Echter stelt artikel 4.66 alleen een maximum voor ‘de (gecorrigeerde) loopafstand tussen een punt in een gebruiksgebied en ten minste een uitgang van het subbrandcompartiment’. Hierin wordt het gebruiksgebied gedefinieerd als ruimten gelegen binnen een brandcompartiment. Aangezien een buitenruimte niet binnen een brandcompartiment is gelegen en dus geen gebruiksgebied betreft, gelden de eisen van artikel 4.66 niet voor de buitenruimte.

Wat moet er voor de loopafstand worden aangehouden bij grotere dakterrassen?
Een oneindige loopafstand is naar onze mening niet wenselijk: uiteindelijk moet men toch wel door het mogelijk bedreigde subbrandcompartiment vluchten om het gebouw te kunnen verlaten. Overigens is het wel van belang een onderscheid te maken tussen dakterrassen die via één subbrandcompartiment ontvlucht kunnen worden en dakterrassen waarbij via meerdere subbrandcompartimenten of een extra beschermde vluchtroute gevlucht kan worden. In het laatste geval is de loopafstand geen issue omdat niet via een bedreigd subbrandcompartiment gevlucht hoeft te worden.
Wat als we de buitenruimte gewoon meenemen in de maximale loopafstand volgens artikel 4.66?
Balkons van woningen hebben vaak niet zoveel invloed op de loopafstand aangezien deze een beperkte afmeting hebben en de loopafstand binnen een appartement meestal ruim voldoet aan de gestelde eis van 30 meter. Uitzondering hierop zijn penthouses met een dakterras. De omvang van het dakterras en positionering van de deur tussen het dakterras en de woning kunnen dusdanig ongunstig zijn dat, wanneer deze meegenomen wordt in de loopafstand, deze de maximale toegestane loopafstand overschrijdt. Daarnaast is een buitenruimte vaak een relatief veilige plek waar in ieder geval rook geen belemmering is. Om zonder meer de afstand over het dakterras in de maximale loopafstand mee te nemen, is naar ons idee een te grote verzwaring van de eis uit het Bbl. Er wordt dan namelijk geen onderscheid gemaakt tussen het deels vluchten op een veilige plaats (buiten) of het volledig intern binnen een woning vluchten.
Hetzelfde speelt voor gezamenlijke dakterrassen en utiliteitsgebouwen met dakterrassen. Hier kan de loopafstand behoorlijk langer worden, zeker wanneer je met grotere dakterrassen te maken hebt.
Wat vinden we dan wel acceptabel om aan te houden als loopafstand?
Wij vinden een maximale loopafstand van 60 meter, waarbij er maximaal 30 meter in het bedreigde subbrandcompartiment wordt afgelegd, acceptabel. Kijken we naar het Bbl? Dan mag bij een lagere bezetting uitgegaan worden van een maximale loopafstand van 60 meter omdat – volgens de toelichting van het Bbl – men de uitgang sneller kan bereiken. Aangezien er in de buitenruimte rookvrij gevlucht kan worden, vinden wij het aannemelijk om er ook hier vanuit te gaan dat er sneller gevlucht kan worden.
Om te voorkomen dat er binnen het bedreigde subbrandcompartiment te lang gevlucht wordt, moet de maximale afstand binnen het compartiment wel beperkt worden tot 30 meter. Daarbij blijft het uitgangspunt van kracht dat mensen 30 seconden met ingehouden adem en een snelheid van 1 m/s door een ruimte met rook kunnen lopen. Dit zou betekenen dat – ook wanneer personen zich in de buitenruimte bevinden – alle personen die in of door het bedreigde subbrandcompartiment moeten vluchten binnen één minuut een veilige plek in het gebouw kunnen bereiken. Uiteraard moet de opvang- en doorstroomcapaciteit van deuren en trappenhuizen voldoende zijn om de bezetting van het subbrandcompartiment en de buitenruimte binnen één minuut te ontruimen.
Ook in de situatie dat op basis van de bezetting een langere (gecorrigeerde) loopafstand in een brandcompartiment aangehouden mag worden, zijn wij van mening dat de totale loopafstand van maximaal 60 meter gehanteerd moet blijven omdat uiteindelijk de loopafstand bepaalt hoe snel kan worden gevlucht.
In hoeverre speelt bezetting een rol in dit verhaal?
Verder stellen we voor een limiet te stellen aan de bezetting van een dakterras dat slechts via één subbrandcompartiment ontvlucht kan worden. Volgens het Bbl mogen maximaal 150 personen op een enkele extra beschermde vluchtroute worden aangewezen. Aangezien men buiten op het dakterras ook relatief veilig is, zouden we deze maximale bezetting van 150 personen ook voor het dakterras willen handhaven. Hierbij is het wel weer van belang dat de opvang- en doorstroomcapaciteit van deuren en trappenhuizen voldoende is om het subbrandcompartiment en de buitenruimte binnen één minuut te ontruimen en de aanwezigen op een veilige plek op te kunnen vangen. Voor de voorgestelde principes met betrekking tot het vluchten van een dakterras verwijzen we naar de figuur.
Aanvullende voorzieningen
Naast de loopafstanden en bezetting spelen er natuurlijk ook andere zaken die invloed hebben op de vluchtveiligheid op een dakterras. Qua materialisering van het dakterras willen we aanhaken bij de eisen voor een brandcompartiment, brandklasse D(fl) volgens de NEN-EN 13501. Aangezien rookontwikkeling geen noemenswaardig gevaar zal opleveren in een buitensituatie, stellen we voor geen eis te stellen aan de rookklasse van de materialen op een dakterras.
Tegenwoordig zien we dat buitenruimten van utiliteitsgebouwen vaak worden voorzien van een ontruimingsalarm. Dit is in lijn met de NEN 2575 waarin wordt gesteld dat in het Programma van Eisen (PvE) moet worden aangegeven welke ruimten worden uitgesloten van het beveiligingsgebied en dat dit alleen ruimten mogen zijn waar in de regel geen personen verblijven.
Zeker wanneer het dakterras maar via één brandcompartiment ontsluit, is het zaak duidelijk in het PvE op te nemen dat een ontruimingsalarminstallatie op het dakterras een vereiste is. Dit om verwarring te voorkomen. Zo worden aanwezige personen tijdig gealarmeerd en ontstaat er geen vertraging in de ontruiming.
Waarborgen vluchtveiligheid
Samengevat zijn wij van mening dat:
- met een maximale loopafstand van 60 meter,
- waarvan maximaal 30 meter binnen een compartiment,
- een bezetting van maximaal 150 personen op het dakterras,
- materialen die voldoen aan brandklasse D(fl),
- en een adequaat ontruimingsalarm
de vluchtveiligheid vanaf een dakterras voldoende is gewaarborgd.
Annelot Kreulen-Roos, Adviseur brandveiligheid LBP|SIGHT
Babette Mattheus, Adviseur brandveiligheid LBP|SIGHT