Volgens het Bouwbesluit moet een gebouw van enige omvang tenminste twee vluchtroutes bevatten waarmee vanuit een brandcompartiment de openbare weg moet kunnen worden bereikt. Om de vluchtroutes bij brand bruikbaar te houden, liggen deze buiten de brandcompartimenten, ofwel in termen van het Bouwbesluit: extra beschermde vluchtroutes. Maar hoe zit het met objecten in vluchtwegen, zoals meubilair en scootmobiels? Mogen die daar eigenlijk wel staan?
Een brandcompartiment is een gedeelte van een gebouw dat bedoeld is als maximaal uitbreidingsgebied van brand. In een woongebouw is elke woning een afzonderlijk brandcompartiment. Zo wordt dus rekening gehouden met een brand die zich zou kunnen uitbreiden tot in het hele woongebouw. Logischerwijs is de gedachte dat in een vluchtroute, buiten de brandcompartimenten, geen rekening wordt gehouden met brand en dat daarom de vluchtroute moet worden vrijgehouden van vuurlast (1).
Een vuurlast is een verzameling brandbare objecten, zoals een houten stoel, een bankje, een schilderijtje, een staande lamp, een fiets, een rolstoel of een scootmobiel. Zijn die dan echt verboden in een vluchtroute? Dat is in de praktijk niet realistisch. En als dit wel is toegestaan, wat is dan het risico ervan voor de brandveiligheid?
Flatgebouw
Voor woningstichting WoonGenoot is samen met een aantal andere Nijmeegse woningstichtingen een simulatie-onderzoek gedaan naar restricties aan vuurlasten in vluchtroutes, zodanig dat een brandveilig gebruik van die vluchtroutes mogelijk is (4).
In het Bouwbesluit staat nergens dat vuurlast in de vluchtroute verboden is
De aanleiding hiervoor was een brand in de entree van een flatgebouw aan het Gelderseplein in Arnhem op oudejaarsdag 2019. In de entree, onderdeel van de vluchtroute naar buiten het gebouw, bevonden zich twee zitbankjes die door vuurwerk aangestoken werden. De vluchtroute en de liftschacht kwamen hierdoor snel onder de rook te staan. Dit heeft aan twee mensen in de lift het leven gekost.
Was hier sprake van een ongeoorloofde situatie? Immers, in het Bouwbesluit staat nergens dat vuurlast in de vluchtroute verboden is. Wel kunnen restricties worden gesteld aan die vuurlast om het brandrisico te beperken volgens artikel 7.16 van het Bouwbesluit.
Regelgericht versus doelgericht
De brandveiligheidsvoorschriften in het Bouwbesluit in de hoofdstukken 2, 6 en 7 dienen slechts twee doelen. In de toelichting van Bouwbesluit 2012 wordt aangegeven welke publiekrechtelijke doelen dat zijn:
A. Beperken van slachtoffers in geval van een brand.
B. Beperken van de overslag van de brand naar buurpercelen in geval van een brand.
Om enerzijds dicht bij het Bouwbesluit te blijven, wat noodzakelijk is wanneer een aanvraag Omgevingsvergunning moet worden gedaan en anderzijds een projectspecifieke invulling (maatwerk) moet worden geleverd waarin de twee voorgaande hoofddoelen zijn geborgd, worden de hoofddoelen ingevuld met afgeleide doelstellingen. Die afgeleide doelstellingen, of risicosubsystemen, sluiten aan op de afdelingen in de hoofdstukken 2, 6 en 7 van het Bouwbesluit. De concrete voorschriften in de vorm van prestatie-eisen met grenswaarden binnen de afdelingen van het Bouwbesluit, zijn in een doelgerichte benadering niet relevant.
De afdelingen in het Bouwbesluit kunnen in de hierna genoemde afgeleide doelstellingen (of risicosubsystemen) worden ondergebracht (2, 3):
0. Voorkomen van het ontstaan van een (potentieel bedreigende) brand.
1. Voorkomen van uitbreiding van de brand naar buurpercelen (in risicotermen: toelaatbaar falen van branduitbreiding naar buurpercelen).
2. Instandhouding bouwwerk of gebouw (in risicotermen: toelaatbaar falen van de draagconstructie).
3. Beperken uitbreidingsgebied van brand (in risicotermen: toelaatbaar falen van de compartimentering).
4. Beperken uitbreidingsgebied van rook (in risicotermen: toelaatbaar falen van de subcompartimentering).
5. Instandhouding evacuatie- en aanvalsroutes (in risicotermen: toelaatbaar falen van de evacuatie- en aanvalsroutes).
Risicosubsysteem 0 is in het Bouwbesluit vrijwel niet aanwezig. De publiekrechtelijke regelgeving betreft vooral effectbeheersing; kansbeheersing is nauwelijks aan de orde. In een doelgerichte benadering, waarbij een acceptabel veiligheidsrisico moet worden bereikt, is kansbeheersing minstens zo belangrijk als effectbeheersing. Vandaar dat dit als risicosubsysteem 0 is ingebracht.
Subsystemen
De overige risicosubsystemen hebben net als het Bouwbesluit te maken met effectbeheersing. De subsystemen 1 en 5 hebben een direct verband met de gestelde hoofddoelen A en B. De subsystemen 2, 3 en 4 (instandhouding van draag- en scheidingsconstructies) kunnen als extra lines of defence (LOD’s) worden gezien. Die extra lines of defence hoeven geen absolute betrouwbaarheid te hebben, het falen hiervan is uiteindelijk toelaatbaar en kan dus tot een afbrandscenario leiden. De subsystemen 2, 3 en 4 dienen wel zoveel tijdwinst op te leveren dat de hoofddoelen niet in gevaar komen.
Uit het voorgaande blijkt dat het Bouwbesluit uitgaat van een vluchtconcept. Dat betekent dat in geval van brand de mensen in het gebouw worden geëvacueerd. In woongebouwen wordt uitgegaan van zelfredzame bewoners. De veronderstelling dat zelfredzame bewoners ook zelfstandig kunnen vluchten, is met een vergrijzende populatie steeds minder vanzelfsprekend. Oudere bewoners kunnen prima zelfredzaam zijn. Ze doen boodschappen op internet en kopen zorg in op maat. Maar zelfstandig vluchten bij brand is soms niet mogelijk, omdat deze bewoners daarvoor niet mobiel genoeg zijn. Vandaar dat specifiek voor de huisvesting van deze doelgroep steeds vaker het stay-in-place concept wordt toegepast. Een concept waarbij in geval van brand alleen de brandende woning wordt ontruimd, maar de overige woningen gewoon bewoond blijven. Voor het stay-in-place concept zijn echter wel zeer betrouwbare brand- en rookscheidingen nodig, evenals een hoge brandwerendheid van de draagconstructie. Omdat dit lang niet altijd het geval is, is het stay-in-place concept voor bestaande woongebouwen meestal geen optie.
Slachtoffers
Maar bij brand in de vluchtroute is het stay-in-place concept de enige optie, ook voor bestaande woongebouwen. Wanneer er brand is in de vluchtroute, is het risico op slachtoffers bij het ontruimen van het gebouw, waarbij de bewoners vanuit hun relatief veilige woning via een onveilige vluchtroute naar buiten vluchten, aanzienlijk groter dan wanneer zij in hun woning blijven. De woning moet dan natuurlijk wel gedurende de brand in de vluchtroute voldoende veilig blijven. Daardoor moet een eventuele brand in de vluchtroute beperkt blijven tot een lokale brand, dat wil zeggen dat die zich niet mag uitbreiden buiten het object dat in brand staat. De condities in de vluchtroute mogen daarnaast niet bedreigend worden voor de woningen.
Kortom, er kan best vuurlast in de vluchtroute worden toegestaan, maar niet onbeperkt. Er moeten restricties gesteld worden aan die vuurlast om niet bedreigend te worden voor de woningen die op die vluchtroute zijn aangewezen.
Vuurlast
Wanneer kan vuurlast worden toegestaan in een vluchtroute? Voor bestaande woongebouwen geldt een prestatie-eis aan de brandcompartimentering van tenminste WBDBO=20 minuten (Weerstand tegen Branddoorslag en Brandoverslag). Voor inwendige scheidingsconstructies, zoals de scheidingsconstructie tussen woning en vluchtroute, vertaalt zich dat in een brandwerendheid van 20 minuten (volgens de standaard brandkromme). Die eis geldt feitelijk alleen vanuit de woning naar de vluchtroute. Vaak zijn die constructies in twee richtingen brandwerend. Als dat het geval is, kan in principe vuurlast in de vluchtroute worden toegestaan.
Rook
Rookverspreiding in een gebouw is doorgaans een groter probleem dan de uitbreiding van de brand. Vooral in de beginfase van de brand is het tegengaan van rookverspreiding essentieel. De rook is dan nog relatief koud, waardoor goede kierdichting in te openen delen (deuren en ramen) in de scheidingsconstructie tussen vluchtroute en woning zeer effectief is om rook te weren. Vaak is die goede kierdichting ook vanwege weren van geluid noodzakelijk of wenselijk. Net als bij geluidwering geldt ook voor rookwering dat een dubbele kierdichting de beste prestaties oplevert.
Natuurlijk moet de vluchtroute in het gebouw ook voldoende ruimte bieden om vuurlast te kunnen toestaan. De vluchtroute mag niet zodanig belemmerd worden dat deze niet meer gebruikt kan worden. Immers, bij brand in een woning moet het gebouw ontruimd kunnen worden. Objecten en obstakels in de vluchtroute kunnen dan alleen worden toegestaan wanneer er voldoende vrije ruimte overblijft. De vrije doorgang die in het Bouwbesluit wordt geëist, bedraagt 0,50 m (bestaande bouw) tot 0,85 m (nieuwbouw). Wanneer er minder dan 0,50 m vrije doorgang in de vluchtroute overblijft, kunnen objecten (vuurlast) niet worden toegelaten in de vluchtroute.
Afhankelijk van de gebouwpopulatie kan, vanwege het gebruik van hulpmiddelen zoals looprekjes of rollators, worden overwogen tenminste 0,85 m vrije doorgang te garanderen.
Uitgangspunten
Welke vuurlast in de vluchtroute kan worden toegestaan, hangt niet alleen af van het soort object, maar ook van de verkeersruimte waardoor de vluchtroute voert. In een grote verkeersruimte worden de ruimtecondities minder snel bedreigend voor de aangrenzende woningen dan in een kleine verkeersruimte. In deze handreiking is de volgende indeling gehanteerd in verkeersruimten:
- Kleine verkeersruimte (tot 150 m3 inhoud).
- Grote verkeersruimte (van 150 tot 500 m3 inhoud).
- Atrium (verkeersruimte met een hoogte van twee verdiepingen of meer met meer dan 500 m3 inhoud).
Daarnaast maakt het uit of de vuurlast een ontstekingsbron heeft of niet. De kans op het ontstaan van brand is bij een ontstekingsbron groter dan zonder ontstekingsbron. Hiermee rekening houdend is de vuurlast ingedeeld in de volgende categorieën:
A. Vuurlast zonder ontstekingsbron.
A1. Kleine vuurlast (< 500 MJ).
A2. Grote vuurlast (< 1000 MJ).
B. Vuurlast met ontstekingsbron.
B1. Kleine vuurlast (< 500 MJ).
B2. Grote vuurlast met eventueel laadmogelijkheid (< 1000 MJ).
C. Zeer grote vuurlast met ontstekingsbron en laadmogelijkheid (< 3000 MJ).
Onderstaand zijn enkele voorbeelden gegeven van objecten die in de bovenvermelde vuurlastcategorieën kunnen worden ondergebracht:
- Categorie A1: tafel, stoel, tafel+stoel, kast met inhoud (boeken), fiets.
- Categorie A2: bank, sofa, matras of diverse objecten uit A1 bij elkaar.
- Categorie B1: lamp, monitor, tv, elektrische klok.
- Categorie B2: elektrische rolstoel, elektrische fiets of step, elektrisch gereedschap met laadmogelijkheid.
- Categorie C: elektrische scootmobiel met laadmogelijkheidheid
Kenmerkend voor een brand in een object is een snelle toename van het brandvermogen naar een piekwaarde, die vervolgens geleidelijk afneemt tot het object is uitgebrand. Voor elke categorie is zo’n brandvermogensscenario gedefinieerd. In grafiek 1 is als voorbeeld het brandvermogensscenario voor de categorieën A2 en B2 weergegeven.
Toelaatbare vuurlast
Of het woongebouw geschikt is voor vuurlast in de vluchtroute, hangt af van de kwaliteit van de scheidingsconstructie tussen woningen en de vluchtroute en de beschikbare vrije doorgang langs de vuurlast in de vluchtroute, zoals in het voorgaande is aangegeven. Ook de vloeroppervlakte en de hoogte van de vluchtroute speelt een rol.
Immers, in de vluchtroute mag geen flashover of branduitbreiding naar andere objecten optreden. Daarnaast moeten in een aan die vluchtroute grenzende woning de condities voor een veilig verblijf gedurende het gehele brandscenario worden gegarandeerd.
Als toetscriteria zijn daarvoor gehanteerd:
In de vluchtroute:
- Gastemperatuur < 300 graden C.
In een aangrenzende woning:
- Gastemperatuur < 45 graden C.
- Stralingsflux < 1 kW/m2.
- Zichtlengte > 30 m.
Wanneer de aangrenzende woning beschikt over een buitenruimte, als redundante voorziening waar bewoners eventueel de brand kunnen afwachten, kunnen in de woning lichtere toetscriteria gehanteerd worden:
- Gastemperatuur < 100 graden C.
- Stralingsflux < 2,5 kW/m2.
- Zichtlengte > 5 m.
Het zichtlengtecriterium is met afstand het maatgevende criterium voor de aangrenzende woningen. Toetsing aan de zichtlengte alleen is dus voldoende. Die hangt af van een groot aantal projectspecifieke kenmerken (inwendige en uitwendige scheidingsconstructies, ventilatiesysteem), waardoor een generiek antwoord hierop niet mogelijk is. Dit zal in elk project afzonderlijk gecontroleerd moeten worden.
Wanneer de inwendige scheidingsconstructies tussen woningen en vluchtroute goed luchtdicht zijn en een WBDBO bezitten van tenminste 20 minuten (vanuit de vluchtroute naar de woningen) zijn de combinaties van verkeersruimte en vuurlastcategorieën volgens tabel 1 mogelijk. Daarin is ook aangegeven hoe groot de onderlinge afstand moet zijn wanneer er meerdere lokale vuurlasten in de vluchtroute aanwezig zijn, om lokale branduitbreiding naar die andere vuurlasten te voorkomen.
Zoals vermeld moet bij de acceptabele combinaties volgens tabel 1 nog wel (projectspecifiek) gecontroleerd worden of aan het zichtlengtecriterium in de aangrenzende woningen wordt voldaan gedurende het brandscenario.
Aanbevelingen
- In principe is vuurlast in de verkeersruimte van een woongebouw toegestaan. Daarbij moet wel gelet worden op een vrije doorgangsbreedte van 0,50 m (minimum) tot 0,85 m (bij gebruik van hulpmiddelen zoals een looprekje of een rollator).
- Wanneer een vuurlastcategorie wordt toegepast in een verkeersruimte die daartoe niet geschikt is, moeten maatregelen worden getroffen. Dat kan variëren van het verwijderen van die vuurlast en het verkleinen van de ontstekingskans tot het reduceren van het brandscenario.
- Het verwijderen van de vuurlast is mogelijk door deze te verplaatsen naar de eigen woning of naar een ander daartoe geschikt compartiment, bijvoorbeeld een stallingsruimte voor scootmobielen.
- Het verkleinen van de ontstekingskans is mogelijk door de ontstekingsbron te isoleren. Een grote kans op ontsteking is er met name tijdens het opladen van elektrische rolstoelen of scootmobielen. Het opladen hiervan moet worden beperkt in de verkeersruimte en bij voorkeur niet ’s nachts. Het beste is om het opladen alleen toe te staan in daarvoor ingerichte laadvoorzieningen, die buiten de betreffende verkeersruimte zijn gesitueerd. Daarmee wordt het risico op brand in de vluchtroute aanmerkelijk verkleind.
- Het reduceren van het brandscenario is mogelijk door de vuurlast af te sluiten met een brandwerende kap of een andere vorm van afscherming. Maar ook het actief beheersen van het brandvermogensscenario met een blussysteem is een optie. Daarvoor geldt dat bestrijding van de bron het meest zinvol is. Bij elektrische apparaten en voertuigen is dat de batterij of accu, meestal li-ion-accu’s. Deze brand kan met een aerosolblusampul worden gereduceerd. Hoewel de effectiviteit ervan niet onomstotelijk vaststaat, blijkt een aerosol-blusampul een gunstige (reducerende) invloed op het brandscenario te hebben.
Ruud van Herpen, fellowship Fire Engineering van de TU Eindhoven
Referenties
(1) Brandweer Nederland: Handreiking scootmobielen in woongebouwen, Arnhem, ongedateerd
(2) IFEG: International Fire Engineering Guidelines, Australian Building Codes Board ABCB, Canberra, 2005
(3) Van Herpen, R.A.P., C. Rojas Garces, M. den Braber-Vossenstein: Benefits of sprinkler protection in case of fire, Nieman RI, Zwolle, 2018
(4) Van Herpen, R.A.P.: Handreiking brandveilig gebruik van vluchtroutes, Nieman RI, Zwolle, 2020
Ontvang het laatste nieuws omtrent brandveiligheid!
Mis niets. Meld je aan en ontvang wekelijks onze nieuwsbrief. Ruim 7.500 vakgenoten gingen je al voor.