In zijn afscheidscolumn in Brandveilig.com schetste René Hagen een beeld van 4 decennia brandveiligheid. Emiel van Rossum koppelde hieraan zijn perceptie dat brandveiligheid de afgelopen jaren is vormgegeven door 3 generaties brandveiligheidsexperts. Brandveilig.com nodigde daarop 6 brandveiligheidsprofessionals uit voor een rondetafeldiscussie over deze thematiek.
Vorig jaar zomer schetste de toenmalige lector brandpreventie René Hagen in zijn afscheidscolumn in Brandveilig.com zijn beeld van 4 decennia brandveiligheid in Nederland.
4 decennia brandveiligheid
De jaren 70 kenmerkten zich door meerdere branden met veel slachtoffers. Er werd daarom hard gewerkt om de tot dan toe functionele brandveiligheidseisen in de bouw- en brandbeveiligingsverordeningen om te zetten naar concrete prestatie-eisen. In het daaropvolgende decennium (jaren 80) verschoof de focus van prestatie-eisen naar de uitvoering. De brandbeveiligingsverordening werd concreter en wettelijk verankerd. De jaren 90 stonden in het teken van de codificatie; het Bouwbesluit bracht uniformiteit in de brandveiligheidsregels. Aan het begin van het nieuwe millennium deden zich twee rampen voor: de vuurwerkramp in Enschede en de cafébrand in Volendam. Het besef groeide dat we er met regels alleen niet kwamen. We moesten (terug) naar uitvoering en handhaving. Dat bleek ook na de brand in het cellencomplex op Schiphol (2005). De jaren 10 werden gedomineerd door de verschuiving van regels naar risico’s. In het huidige decennium zien we de verschuiving van brandveiligheid van publiek naar privaat.
Hagen concludeerde dat kijkend naar de cijfers we het nu goed doen: het aantal branden daalt en het aantal slachtoffers zit al een aantal jaren op het laagste niveau sinds decennia. Maar inmiddels brengen ontwikkelingen zoals vergrijzing, duurzaamheid, circulariteit, energietransitie en klimaatverandering nieuwe uitdagingen voor de brandveiligheid met zich mee.
3 generaties
Hagens overpeinzingen werden door Emiel van Rossum, eigenaar/docent Brandpreventie Academy gekoppeld aan zijn perceptie dat brandveiligheid in de afgelopen decennia is vormgegeven door 3 generaties brandveiligheidsexperts, te weten natuurkundigen bij TNO Centrum voor Brandveiligheid (jaren 90), hbo’ers Bouwkunde bij adviesbureaus als AVD (na 2000), en hbo’ers Integrale Veiligheidskunde (recente jaren).
Rondetafeldiscussie
Voor Brandveilig.com was dit voldoende reden om 6 brandveiligheidsprofessionals uit te nodigen om met elkaar in gesprek te gaan over het thema ‘3 generaties brandveiligheidsexperts over 4 decennia brandveiligheid’. Wat volgde was een interessante discussie die door gespreksleider Emiel van Rossum werd afgetrapt met de vraag of de deelnemers zich herkennen in zijn aanname van de 3 generaties, waarvan zij vertegenwoordigers zijn?
Stellingen
- De afgelopen 4 decennia zijn bepaald door 3 generaties brandveiligheidsexperts.
- Bij TNO Centrum voor Brandveiligheid is de basis gelegd voor de huidige modellen en regelgeving op het gebied van brandveiligheid.
- Begin 2000 is de papieren tijger van de gebruiksvergunning tot leven gewekt.
- Er is een nieuw soort specialist nodig, met een achtergrond in menselijk gedrag.
- De nieuwe uitdagingen zijn zo complex, die vragen om een nieuwe generatie brandveiligheidsspecialisten.
- Resultaten uit het verleden bieden wel/geen garantie voor de toekomst?!
Als eerste reageert Bart Verheggen, die zich herkent in het geschetste tijdsbeeld en generatieprofiel. “En tegenwoordig zie ik ook bijna alleen nog maar sollicitanten met een opleiding Integrale Veiligheidskunde als achtergrond.” Dat laatste is iets wat de nestor van het gezelschap Peter van de Leur niet ervaart. “Als adviseur zit ik aan voorkant van het brandveiligheidstraject, waarin moet worden gezorgd dat een gebouw na het ontwerp aan het Bouwbesluit voldoet. Dat vraagt andere competenties, waarvoor wij als adviesbureau vooral bouwkundigen rekruteren.” Mitchell de Vette onderscheidt beide disciplines: “Ik kom in de praktijk zowel IVK’ers als bouwkundigen tegen, die samenwerken aan projecten.” Generatiegenoot Stefan Ursem valt hem daarin bij, maar nuanceert tegelijkertijd: “Bij ons zie ik toch vooral IVK’ers instromen. Mijn ervaring is dat bouwkundigen brandveiligheid niet spannend genoeg vinden.”
Juridisering
Om de discussie wat meer terug in de tijd te sturen, poneert Van Rossum de stelling dat bij TNO Centrum voor Brandveiligheid de basis is gelegd voor de huidige modellen en regelgeving op het gebied van brandveiligheid. Immers, begin jaren 90 zagen veel zaken het levenslicht zoals het eerste Bouwbesluit, het concept beheersbaarheid van brand, NEN 6068 en NEN 6093.
Van de Leur bevestigt dat in de jaren 90 het inderdaad vooral natuurkundigen van TNO Centrum voor Brandveiligheid waren die zich bezighielden met brandveiligheid. “Tot die tijd was brandveiligheid iets van de architect en de brandweer. Maar daarna waren de natuurkundigen bij het Centrum voor Brandveiligheid zeker niet als enigen bepalend, dominant waren civieltechnici, constructeurs die werkten aan sterkte van staal- en betonconstructies bij brand. En voor de andere beproevingen waren er scheikundigen en werktuigkundigen, een gemêleerd gezelschap.” Erik Janse vult aan: “Het Centrum voor Brandveiligheid was gewend om zinnig advies te geven over brandveiligheid, los van regelgeving. Zij dachten erover na en brandveiligheid was nog niet genormeerd.”
Ursem verbaast zich erover dat tot die tijd er kennelijk zo weinig regels waren en vraagt Janse hoe hij dat heeft ervaren. Janse: “Dat heeft twee kanten. Alle partijen aan tafel dachten toen veel meer na over hoe je iets verstandig brandveilig kon maken. Echter, wat voldoende brandveilig was dat was dan weer niet zo duidelijk. Met de komst van het Bouwbesluit in 1992 deed de juridisering van brandveiligheid zijn intrede en zijn er harde grenzen vastgesteld. Vervolgens is het lang goed gegaan, totdat zich een aantal grote rampen voordeden zoals Volendam en Schiphol. Toen bleek het toch wel extra ‘handig’ dat er een vinkjescultuur kwam met checklists waaruit bleek dat er daadwerkelijk naar zaken was gekeken. Maar het blijft jammer dat men toen het nadenken begon los te laten.”
Gebruiksvergunning
Die vinkjescultuur deed zijn intrede na de cafébrand in Volendam (2001), toen in heel Nederland de inhaalslag begon voor de verplichte, maar vaak ontbrekende gebruiksvergunningen. Dit zorgde ook voor een enorme instroom van nieuwe mensen in de branche, vaak met een opleiding hbo Bouwkunde. En gemeenten riepen massaal de hulp in van bureaus zoals AVD. Verheggen: “Volendam was een kantelpunt als je ziet hoeveel nieuwe mensen er het vakgebied zijn ingestroomd. Ter illustratie, de opleiding Brandmeester Preventie van Nibra had vaak wel 150 deelnemers.” Johan Jansen, toentertijd collega van Verheggen bij AVD, vult aan: “En omdat die cursus altijd vol zat, zijn we bij AVD zelf mensen gaan opleiden als Brandmeester Preventie”
Maar dit alles betekende niet dat de brandveiligheid op orde was, omdat een pand ook daarna vaak (nog) niet aan de vergunning voldeed. Verheggen, in die tijd werkzaam bij bureau AVD en van daaruit nauw betrokken bij deze problematiek: “Gemeenten stonden na ‘Volendam’ enorm onder druk, omdat zij de vergunningen op orde moesten brengen. Wij hadden soms een burgemeester aan de telefoon met de vraag om voor 500 gebouwen of meer een gebruiksvergunning te regelen. Om tempo te maken zeiden sommige gemeenten op een bepaald moment ‘doe maar alleen de controles, voeg er een actielijst aan toe, en verleen de vergunning onder voorwaarden met een termijn van bijvoorbeeld 6 weken om de gebreken in orde te maken’. Het lastige was dat het alleen ging om het brandveilig gebruik van een gebouw, niet om andere gebreken. Maar de mensen die een gebruiksvergunning kregen, dachten dat alles in hun pand in orde was.”
Jansen bevestigt dit: “Wij gingen er inderdaad vanuit dat een pand bouwkundig wel in orde was. Gemeenten waren namelijk verantwoordelijk voor de bouwkundige veiligheid van een gebouw. Wij keken dus alleen naar het gebruik en bijvoorbeeld niet of de brandscheidingen tot in detail op orde waren.”
Papieren tijger
Hiermee lijkt de gebruiksvergunning te zijn verworden tot een papieren tijger, wat volgens Ursem vandaag de dag nog steeds zo is : “In theorie zijn zaken meestal goed vastgelegd, maar aan de praktische uitvoering schort het regelmatig.” Van Rossum kan zich hierin vinden: “Net als tijdens de inhaalslag na Volendam wordt er volop gecontroleerd en worden zaken op papier vastgelegd, maar uiteindelijk was en is de brandveiligheid van een pand nog steeds niet op orde.”
Janse: “Misschien moet je wel concluderen dat vóór de ramp in Volendam de gebruiksvergunning er wel was, maar dat niemand er iets mee deed. Na Volendam en ook de Schipholbrand is er veel meer aandacht gekomen voor de uitvoering en de vraag van gebouwgebruikers/-eigenaren of hun gebouw wel voldoet aan de brandveiligheidseisen.” Verheggen: “Voor mijn gevoel was vooral de Schipholbrand het moment dat we niet langer alleen naar brandveilig gebruik keken, maar kwam ook het bouwkundige aspect in beeld.” Van de Leur: “De Schipholbrand in 2005 was wat dat betreft een waterscheiding. Het begrip verscherpt toezicht deed zijn intrede en wij zijn als grote bouwkundige bureaus vanaf dat moment diep in de uitvoering gedoken.”
Aantoonbare brandveiligheid
Door die aandacht voor bouwkundige brandveiligheid vragen gemeenten steeds vaker om brandveiligheid aan te tonen, merkt Ursem op. De Vette ziet dit ook in de praktijk, waarin hij regelmatig gebouwinspecties doet. “Om bijvoorbeeld de brandwerendheid van een deur aan te tonen, vraag ik soms het bijbehorende testrapport op.”
Jansen reageert hierop: “Als jullie het hebben over aantoonbaarheid, dan moet ik denken aan de terugtrekkende beweging die de brandweer op een gegeven moment heeft ingezet. Overleg is daardoor vaak niet meer mogelijk. Aanvragers van vergunningen en/of uitvoerders moeten dan middels een rapportage onderbouwen of wordt voldaan aan een voorschrift. Het opstellen van rapportages is veelal erg kostbaar en ook de beoordeling van deze rapporten is enorm tijdrovend.”
Risicobenadering
Verheggen pleit daarom voor een risicobenadering, waarop Van de Leur kritisch reageert “want een risicobenadering vereist kennis.” Hij vervolgt: “De plantoetsing gebeurt nu met afvinklijstjes en wordt vaak gedaan door mbo’ers. Maar van hen mag je niet verwachten dat ze ingewikkelde risico-afwegingen maken, daarvoor heb je hbo’ers en soms zelfs wo’ers nodig. Dus de overheid kan wel een risicobenadering willen toepassen, maar dan moet diezelfde overheid ook bereid zijn de kennisinfrastructuur daarop aan te passen.” Verheggen: “Toch zou ik daar wel naartoe willen, want we zijn toch bezig met het vak brandveiligheid met als doel brandveilige gebouwen te realiseren. Maar we denken nog onvoldoende na over brandveiligheid en zijn vooral bezig met vinkjes zetten.”
Menselijk gedrag een blinde vlek
Uit sommige onderzoeken blijkt dat het grootste risico op brand en op veilig vluchten de mens zelf is. Van Rossum stelt daarom de vraag of menselijk gedrag wellicht een blinde vlek is van brandveiligheidsexperts en of zij niet teveel focussen op Bouwkundige en Installatietechnische maatregelen? Janse is het hier niet mee eens: “Je moet een gebouw juist zo robuust maken dat het elke vorm van menselijk gedrag aankan.”
“Maar is het dan niet veel efficiënter iets aan menselijk gedrag te doen, in plaats van te proberen om met veel euro’s een gebouw zo robuust te maken dat het voor iedereen brandveilig is?”, kaatst Van Rossum de bal terug. Daarop reageert Van de Leur dat hij dit argument vaker hoort. “Maar dan denk ik ‘waar hebben we het over?’ Welk menselijk gedrag is nu een knelpunt voor ons dat je met psychologie kunt verbeteren?” Jansen kent wel zo’n knelpunt: “We komen allemaal regelmatig in gebouwen. Vraag je dan wel eens aan de receptionist wat hij doet als het brandalarm afgaat? Vaak blijft hij dan het antwoord schuldig. Ik heb hierover ook regelmatig discussies met de brandweer, maar die geven dan meestal aan dat zij niet over de organisatie gaan.” Van de Leur is het eens met Jansen dat de organisatorische kant van brandveiligheid onderbelicht is. “Dat moet inderdaad veel beter.”
Van Rossum oppert dat je daarom in de brandveiligheidsbenadering zou moeten anticiperen op de zwakheden in menselijk gedrag en dus op het onlogisch handelen van de mens. De Vette sluit zich hierbij aan: “We moeten zeker beter kijken naar menselijk gedrag bij brand. Neem het bekende voorbeeld van de zelfsluitende brandwerende deur, waaronder mensen nog altijd vanuit onwetendheid een keg stoppen om deze open te houden. Met alle gevolgen van dien voor de brandveiligheid van een gebouw.” Van de Leur: “Maar dan heb je het over opvoeden van de mensen, daar hoef je geen psychologisch onderzoek naar te doen. Beter zou zijn om meer aandacht te besteden aan de brandrisico’s in de organisatorische fase. Net zoals er een betere afstemming zou moeten komen tussen de B + I enerzijds en de O anderzijds, want die is er nu in de praktijk meestal niet.”
Nieuwe uitdagingen, nieuwe specialisten
Inmiddels brengen ontwikkelingen zoals vergrijzing, duurzaamheid, circulariteit, energietransitie en klimaatverandering nieuwe risico’s en uitdagingen voor de brandveiligheid met zich mee. Vragen deze nieuwe uitdagingen om een nieuwe generatie van brandveiligheidsspecialisten met een integrale visie op brandveiligheid? Ursem denkt van wel, “zeker omdat je ziet dat wet- en regelgeving altijd achterloopt op dergelijke nieuwe ontwikkelingen.”
Van de Leur is echter van mening dat de inspecteurs die tot nu toe de gebouwscan deden ook in de toekomst kunnen checken of een gebouw in orde is. “Daarvoor heb je geen nieuwe specialisten met een andere visie nodig, maar vooral meer toezichtscapaciteit. En vervolgens moet je ervoor zorgen dat afspraken worden nagekomen.”
Tegelijkertijd signaleert hij een nieuw probleem dat zich onlangs voordeed bij de woningbrand in de wijk Presikhaaf in Arnhem. “Het ging om een bestaande woning die ingrijpend was gerenoveerd met een combinatie van pv-panelen, warmtepomp en het gebruik van biobased materialen. Al die noviteiten kwamen hier samen in een oud gebouw. Dat gebeurt steeds vaker en daarbij gaat men er gemakshalve van uit dat de brandveiligheidseisen ervoor zorgen dat het een veilig geheel oplevert. Maar die zijn daar nog niet op afgestemd.”
Keep it simple!
Van Rossum stelt daarop vast dat het door dergelijke ontwikkelingen waarschijnlijk steeds uitdagender zal worden om aan alle brandveiligheidseisen te voldoen en vraagt de deelnemers wat dit betekent voor de gunstige cijfers van de laatste jaren en of deze wel of geen garantie zijn voor een brandveilige toekomst?
De Vette is er niet gerust op: “De cijfers laten zien dat het goed gaat, maar ze zijn geen garantie dat die trend zich zal voortzetten. Neem de enorme toename van pv-panelen, of het feit dat we steeds hoger bouwen. Als we niet anticiperen op de daarmee gepaard gaande nieuwe risico’s, dan kunnen we worden achterhaald door de realiteit.” Ursem sluit zich hierbij aan en signaleert nog een ander gevaar: “Omdat het al langere tijd goed gaat, bestaat de kans dat bestuur en politiek gaan denken dat we misschien wel een stapje minder kunnen doen als het gaat om brandveiligheid. Bovendien zie je nu al dat er bij hen minder aandacht is voor brandveiligheid, omdat zij vooral focussen op duurzaamheid en energietransitie.”
Maar juist alle nieuwe ontwikkelingen met de bijbehorende risico’s zouden er toch voor moeten zorgen dat brandveiligheid hoger op de bestuurlijke agenda komt te staan. “Je ziet vaak dat er na een groot incident volop aandacht is voor brandveiligheid,” stelt De Vette met gevoel voor historie vast. “Brandveiligheid staat juist hoog op de agenda om zulke incidenten in de toekomst te voorkomen.”
Of zo’n incident er met deze nieuwe ontwikkelingen daadwerkelijk aan zit te komen, daarover zijn de experts het niet eens. Van Rossum: “Ik zie wel al de trend van een toenemend aantal branden in met name woongebouwen, maar tegelijkertijd denk ik niet dat het gepaard zal gaan met een stijging van het aantal (dodelijke) slachtoffers. Het zijn vooral materiële schades.” Janse: “Maar dan nog, ik denk dat er wel degelijk een maatschappelijke wens is om brandveiligheid goed te regelen.”
“Daarom zou ik willen oproepen om brandveiligheid toch vooral simpel te houden: keep it simple!”, stelt Verheggen nadrukkelijk. “We hebben nog te vaak de neiging om het moeilijk te maken door er van alles bij te betrekken. Terwijl het simpel kan, zoals toepassen van de juiste materialen, met goede branddetectie, door eenvoudige trainingen waar je de vluchtroutes kan vinden, enzovoort. Zo kunnen we de meeste brandveiligheidswinst behalen, zonder weer allerlei nieuwe dingen te verzinnen. Want een simpel concept dat werkt, is beter dan een doortimmerd maar moeilijk uitvoerbaar concept.”
Vooruitgang
Na deze oproep sluit Van Rossum de discussie positief en optimistisch af: “We hadden en hebben veel uitdagingen als het gaat om brandveiligheid. Maar ik denk dat we als branche de afgelopen decennia langzaam maar zeker, als een stuntelende kleuter vooruitgang hebben geboekt. We zijn goed op weg.”
Arjen de Kort
Volg Brandveilig op LinkedIn
Ontvang het laatste nieuws omtrent brandveiligheid!
Mis niets. Meld je aan en ontvang wekelijks onze nieuwsbrief. Ruim 7.500 vakgenoten gingen je al voor.