Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (het CCV) viert dit jaar het vijftienjarig bestaan. Als beheerder van diverse keurmerken voor brandveiligheid en criminaliteitspreventie heeft het CCV de ontwikkelingen bij brandmeldinstallaties (BMI’s) de afgelopen jaren van dichtbij meegemaakt. Adviseur Willem van Oppen vertelt over de trends van toen en nu – en blikt vooruit op de toekomst.
Door Lynsey Dubbeld
Het jaar 2019 is voor het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (het CCV) reden voor een feestje: de onafhankelijke stichting, die publieke en private partijen helpt om Nederland veiliger en leefbaarder te maken, bestaat vijftien jaar.
Keurmerken voor brandmeldinstallaties
Sinds 2005 beheert het CCV diverse keurmerken voor brandveiligheid en criminaliteitspreventie. De keurmerken voor brandmeldinstallaties zijn belangrijk binnen het CCV. Dat vertelt adviseur keurmerken Willem van Oppen, die al sinds de start werkzaam is bij het CCV. “Brandveiligheid is misschien niet altijd het eerste waaraan mensen denken als je het hebt over het CCV. Maar stakeholders zoals de brandweer, verzekeraars en installateurs hebben onze keurmerken voor brandveiligheid goed in het vizier.”
Ook brandschade is een grote kostenpost voor verzekeraars
Het Verbond van Verzekeraars, een van de oprichters van het CCV, zette naast criminaliteitspreventie ook brandveiligheid op de agenda. “Verzekeraars vinden preventie van bijvoorbeeld diefstal en inbraak heel belangrijk. Maar ook brandschade is een grote kostenpost. Het Verbond zag een rol voor het CCV om keurmerken op het gebied van brand te gaan beheren”, licht Van Oppen toe. Tot 2005 waren deze keurmerken in beheer bij een certificatie-instelling. Met de overdracht naar het CCV werd het beheer onafhankelijk.
Brandveiligheid is ook anno 2019 nog een substantieel onderdeel van de portefeuille van het CCV, zegt Van Oppen. “Het werk van het CCV richt zich op publiek-private samenwerking bij veiligheidsissues: we maken het publieke en private partijen mogelijk om samen meer te bereiken dan ze alleen kunnen. Denk aan de aanpak van overlast en criminaliteit op vakantieparken. Bij brandveiligheid is deze werkwijze misschien minder direct zichtbaar, maar we doen het wel. Dat blijkt zeker ook uit ons werk op het vlak van keurmerken voor brandmeldinstallaties. Daar ondersteunen we de praktijk om de kwaliteit van installatietechnische brandveiligheid te garanderen.”
Van aanbod naar vraag
Van Oppen signaleert dat de kwaliteit van brandmeldinstallaties in de afgelopen vijftien jaar is verschoven van aanbodgestuurd naar vraaggestuurd. “Dat heeft ermee te maken dat in 2012 is afgesproken dat een brandmeldinstallatie nog wel verplicht is volgens het Bouwbesluit, maar dat het certificaat voor levering of onderhoud niet meer verplicht is. Toen de overgangstermijn van deze regeling in 2015 voorbij was, stonden veel gecertificeerde aanbieders voor de uitdaging om de meerwaarde van keurmerken voor het voetlicht te brengen.”
Voor veel gebouwgebruikers is brandveiligheid een moetje. Dat geldt ook voor de brandmeldinstallatie. “Het Bouwbesluit 2012 geeft aan voor welke gebouwen een BMI verplicht is. Sommige gebruikers willen daarom zo min mogelijk geld uitgeven aan brandveiligheid. Kosten voor een keurmerk worden daarin meegewogen. Het is de gebruikers niet altijd duidelijk wat de meerwaarde is als je met een gecertificeerd bedrijf in zee gaat.”
Marketing van keurmerken
Van Oppen ziet dat de marketing van de keurmerken nog wel eens lastig is. “Als gebouwgebruiker heb je met een BMI met keurmerk de zekerheid dat je krijgt wat je hebt besteld. Je kunt wel voor de goedkoopste optie kiezen, maar dan bestaat het risico dat je later alsnog meer geld moet uitgeven omdat de installaties niet goed zijn aangelegd. Dat verhaal moeten alle betrokken partijen blijven vertellen.”
Technische leercurve
Op het vlak van techniek heeft de BMI-markt de laatste jaren “een ongelofelijke leercurve” doorgemaakt, vindt Van Oppen. “De verbindingen met koperdraad zijn vervangen door glasvezel en digitale netwerken. Bovendien neemt het aantal stand alone installaties af. We zien steeds vaker een BMI die is geïntegreerd in de automatisering van het gebouw.”
De technische ontwikkelingen gaan zelfs zo snel dat de normering het bijna niet kan bijbenen. “We horen vaak uit de praktijk: er kan technisch al meer dan de normen toestaan. De normen zijn van oudsher gestolde consensus over hoe het moet. Nu loopt de consensus misschien wel drie jaar achter op de techniek.”
Schakel tussen beleid en praktijk
Het CCV fungeert daarbij als schakel tussen beleid en praktijk. “Door de nauwe samenwerking tussen het CCV en de installatiebranche, die bijvoorbeeld is vertegenwoordigd in de deskundigenpanels bij onze certificatieschema’s, kunnen we goed in de gaten houden in hoeverre de praktijk nog aansluit op de normontwikkeling. Vroeger was er een strakke rolverdeling: NEN ontwikkelde de normen, certificatie- en inspectie-instellingen zorgden voor het toezicht, en het CCV beheerde de certificatieschema’s. Als we merkten dat de praktijk tegen uitdagingen opliep, dan meldden we dat bij NEN. Dat leverde niet altijd resultaat op. Daarom hebben we eerder dit jaar de samenwerking met NEN uitgebreid en een convenant voor brandmeld- en ontruimingsalarminstallaties ondertekend. Daarmee ontstaat een nauwere samenwerking tussen de brandpraktijk en de normcommissies.”
De verwachting is dat de samenwerking tussen NEN en het CCV leidt tot duidelijke normen en voorschriften die optimaal aansluiten bij de praktijk en waarop de markt rechtstreeks invloed heeft. “Normen moet je natuurlijk niet te vaak veranderen. Maar vroeger duurde de cyclus standaard vijf jaar en dat is gezien de snelle ontwikkelingen van nu echt te lang. Dankzij het convenant kunnen we direct schakelen tussen de installateurs en de normcommissies – en eventuele problemen met de norm snel oplossen.”
Ongewenste en onechte alarmen
Een van de vraagstukken waaraan het CCV al jarenlang veel aandacht besteedt, is het voorkomen van ongewenste en onechte meldingen. Ongewenste meldingen ontstaan door verschijnselen die op brand lijken maar het niet zijn, zoals uitlaatgassen of dampen. Bij onechte meldingen gaat het bijvoorbeeld om vervuilde melders. “Vijftien jaar geleden meldden installaties rechtstreeks door aan de alarmcentrale van de brandweer en bleek het grootste deel van de meldingen niet over een brand te gaan. Inmiddels is de problematiek wel beheersbaar, onder andere omdat een deel van de BMI’s melden via een particuliere alarmcentrale. Maar het voorkomen van nodeloos uitrukken door de brandweer is nog altijd belangrijk.”
Brandweer Nederland onderzoekt momenteel of het mogelijk is om bij automatische doormeldingen met behulp van algoritmen te identificeren of het over een echt alarm gaat. Van Oppen: “De preventie van ongewenste en onechte alarmen is een heilige graal waar we naar toe werken. Technologische innovaties zouden daarbij cruciale succesfactoren kunnen blijken.”
Kwaliteitsslag
De kwaliteit van certificatie- en inspectieschema’s is in de afgelopen jaren flink verbeterd, ziet Van Oppen. “De Regeling Brandmeldinstallaties 2002, die er lag toen we als CCV het maatschappelijk beheer van keurmerken voor brandmeldinstallaties op ons namen, was een erkenningsregeling vanuit het perspectief van branddetectiebedrijven geschreven. De huidige inspectieschema’s zijn praktische instrumenten om de doeltreffendheid van de installaties te beoordelen, die onder accreditatie uitvoerbaar zijn. Het is een compliment aan alle publieke en private partners die bestendig hebben gewerkt aan de kwaliteit van het toezicht op brandveiligheid dat we dit hebben bereikt. De manier waarop certificatie en inspectie in Nederland zijn georganiseerd is ook uniek in Europa. Met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk is er overal in de Europese Unie meer overheidstoezicht dan bij ons.”
Het is een compliment aan alle publieke en private partners, die bestendig hebben gewerkt aan de kwaliteit van het toezicht op brandveiligheid, dat we dit hebben bereikt
Brandmeldinstallaties zijn niet meer weg te denken uit de installatietechnische brandveiligheid, benadrukt Van Oppen. “Sinds de jaren negentig behoort de BMI eigenlijk tot het hart van de installatietechnische brandveiligheid. Begrijpelijk dat de overheid daar eisen aan stelt. De komst van het Besluit bouwwerken leefomgeving (BBL) zal dat niet veranderen. De kwaliteitsbewaking wordt waarschijnlijk juist belangrijker dan ooit. Mede vanwege de invoering van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb).” De Wkb introduceert voor een aantal typen (nieuwe) gebouwen een bouwkundige toets door een onafhankelijke kwaliteitsborger. De keurmerken en inspectierapporten kunnen hierin een belangrijke rol spelen, verwacht Van Oppen.
Spanningsveld kwaliteit en kosten
Een spanningsveld dat van oudsher speelt binnen het veld van brandkeurmerken heeft te maken met de kwaliteit en kosten. “Hoe hoog leg je de lat, welke kosten brengt dat mee en waar komt de rekening te liggen? We hebben met de drie certificatieschema’s voor brandmeldinstallaties succesvolle instrumenten ontwikkeld, maar het is de vraag of installateurs de kosten voldoende kunnen doorberekenen aan hun klanten.”
Van Oppen ziet dat het CCV bij de communicatie over het onderwerp een rol kan spelen. “Als beheerder van de keurmerken voor allerlei beveiligingsinstallaties kunnen we – misschien wel vaker dan voorheen – vertellen hoe belangrijk certificatie is. Tot nu toe kwam de toegevoegde waarde van de keurmerken vooral aan bod in onze gesprekken met installateurs, brandweer en verzekeraars. We willen nu ook meer met eindgebruikers aan tafel.”
Discussie over certificatie en inspectie
Het CCV heeft al veel contacten in de zorg en met Koninklijke Horeca Nederland, Recron en het Rijksvastgoedbedrijf. De gesprekken met deze partijen maken de discussie over certificatie en inspectie nét even anders, merkt Van Oppen. “Het wordt dan belangrijker om het niet alleen te hebben over de technische meerwaarde, maar ook over de functie die een installatie vervult voor het gebruik van een gebouw. Daar is een wereld te winnen: we kunnen nóg beter uitleggen waarom een BMI zo belangrijk is in het brandveiligheidsconcept van gebouw. Het feit dat veel gebruikers een BMI als een moetje zien, heeft namelijk voor een deel te maken met een gebrek aan kennis over de functie van de installatie. Als je uitlegt dat een BMI een brand opmerkt en een signaal afgeeft zodat er maatregelen kunnen worden genomen om brandschade te beperken en iedereen veilig het gebouw uit kan, dan snappen gebouwgebruikers beter hoe belangrijk het is dat de installatie het goed doet.”
Gebouwgebruikers aan tafel
Het CCV zal zich in de komende periode meer gaan richten op de communicatie met gebouwgebruikers. Daarvoor wordt de website grondig herzien en gaan Van Oppen en zijn collega’s actief in gesprek met gebruikers in de zorg, de horeca en het Rijksvastgoedbedrijf. “Daarnaast zijn er natuurlijk nog heel veel andere gebouwgebruikers waarmee we in contact willen komen. De gebouwgebruiker heeft nu eenmaal de verantwoordelijkheid om te zorgen dat brandveiligheid geborgd is.”
“We willen uiteindelijk stimuleren dat gebouwgebruikers logisch en conceptueel nadenken over de brandrisico’s in hun gebouw. Wat kan mij overkomen en wat moet ik doen om dat te voorkomen? De BMI heeft hierin een spilfunctie. Er hangt zo veel van de installatie af: de reactie van de gebruikers, de alarmering van de brandweer, de toepassing van maatregelen zoals rookwarmte-afvoer… Het CCV zet zich ook de komende jaren hard in om de meerwaarde van de BMI bij de uitwerking van een risicogericht brandveiligheidsconcept naar voren te brengen.”