Terugkijkend op het afgelopen jaar zijn er twee branden geweest die in het bijzonder opvielen. Op 18 juni 2023 verwoestte een brand in de Van Kinsbergenstraat in Arnhem meerdere woningen. Ruim twee weken eerder trof een grote brand een woongebouw aan de Joan Muyskenweg in Amsterdam.
Beide branden zijn onderzocht. Beide branden hadden gemeen dat de omvang groter werd dan mocht worden verwacht op basis van de grondbeginselen van de regelgeving. Wat ook opviel was dat in beide gevallen de gebouwen recent waren getransformeerd. Het woongebouw in Amsterdam in 2018 en de woningen in Arnhem in 2016-2017. Hebben deze branden nog meer gemeen? Tijd voor een analyse.

Onderzoeken
Zoals al aangegeven zijn beide branden onderzocht. In beide gevallen is het onderzoek uitgevoerd door de brandweer. Dat onderzoek heeft plaatsgevonden is positief, want er valt veel te leren van branden. Wat wel opvalt is het grote verschil in aanpak van beide onderzoeken. Het onderzoek door de brandweer Amsterdam-Amstelland (1) richt zich vrijwel uitsluitend op het optreden van de brandweer. Het onderzoek van de brandweer Gelderland Midden (2) geeft naast inzicht in het brandweeroptreden ook een uitgebreide omschrijving van de bouwkundige en installatietechnisch opbouw van de woningen en analyseert het brandverloop door de verschillende constructies. Dit rapport is daarmee leerzaam voor de bouw, terwijl het Amsterdamse rapport voor deze doelgroep geen relevante informatie bevat. Het rapport van de brandweer Amsterdam Amstelland is gezien de opzet alleen bedoeld om te onderzoeken of de brandweer, zowel voorafgaand aan de brand als tijdens het incident, zijn werk naar behoren heeft gedaan.
Onafhankelijk?
In beide gevallen komt de keuze om onderzoek te doen ongetwijfeld voort uit het feit dat het in beide gevallen een brand met veel impact en dus ook veel media-aandacht is geweest. Waarom er in Amsterdam voor is gekozen om het onderzoek te beperken tot het functioneren van de brandweer is niet duidelijk, hoewel het Arnhemse rapport daar mogelijk een aanwijzing voor geeft. De Arnhemse onderzoekers schrijven namelijk in hun rapport dat het onderzoek de grens heeft bereikt of zelfs overschreden van wat het team brandonderzoek (TBO) van de brandweer aan kan. Zij pleiten dan ook in hun aanbevelingen om dit soort onderzoeken landelijk te ondersteunen.
De afgelopen 10-15 jaar heeft de brandweer geïnvesteerd in het opzetten van TBO’s. Brandweer Gelderland Midden was daarin voorloper. In deze regio is het brandonderzoek ‘ontstaan’ uit de afdeling risicobeheersing. Doel was in eerste instantie niet zo zeer het onderzoeken van het brandweeroptreden, maar om de risico’s beter te leren beheersen. In het genoemde rapport over de brand van de Van Kinsbergenstraat wordt overigens beide gedaan.
Zonder te willen twijfelen aan de integriteit van de onderzoekers kan de vraag worden gesteld of het goed is om de brandweer zijn eigen (repressieve) optreden te laten onderzoeken. Dat roept op zijn minst de schijn op van een slager die zijn eigen vlees keurt. Er zijn alweer wat langer geleden ook best rapporten aan te wijzen waarvan ten minste moet worden opgemerkt dat deze weinig kritisch zijn over het eigen optreden. Zonder die kritiek worden dan natuurlijk ook leerpunten gemist.
Voor de risicobeheersing ligt dat misschien wat anders. Daar ligt het accent op procedures, realisatie en gebruik van gebouwen. Los van de procedures, waar de brandweer als adviseur van het bevoegd gezag een rol speelt, gaat het hier dus vooral om de verantwoordelijkheid van de eigenaar en gebruiker van het gebouw en via hen over de partijen die het gebouw gerealiseerd hebben. Op een nog wat hoger niveau kan ook worden onderzocht of regelgeving (nog) adequaat is. Hier is het risico met eigen vlees aan de gang te moeten dus beduidend kleiner.
Voldoende capaciteit en kennis
Goede ontwikkeling is dat het aantal brandonderzoeken over de jaren sterk is toegenomen. Jaarlijks worden nu meer dan 600 branden onderzocht en samen met het NIPV worden de resultaten ondergebracht in een database (sinds 2020) en geanalyseerd. Tot nu toe is op de website van het NIPV één publicatie (3) te vinden op basis van deze database. De database zelf is voor onderzoekers buiten de brandweer en NIPV nog niet beschikbaar. Gezien de door brandweer Gelderland Midden opgeroepen capaciteitsvraag voor complexe onderzoeken, moet ook niet over het hoofd worden gezien dat de private sector een belangrijke bijdrage zou kunnen leveren met specialistische kennis op deelgebieden waar die bij de brandweer minder aanwezig is.
Gemene deler?
Het voert te ver in het kader van dit artikel beide rapporten in detail te bespreken. Ik beperk mij daarom tot een aantal zaken die me opvallen:
- Beide bouwwerken zijn relatief nieuw (2016-2018).
- Beide bouwwerken hebben een lichte (niet steenachtige) constructie. In Amsterdam gaat het om een lichte optopping van een bestaand kantoorgebouw, in Arnhem om een lichte gebouwschil die feitelijk over een bestaande steenachtige woning is geplaatst.
- In beide gevallen heeft de brand zich via holle ruimtes in de bouwconstructie uitgebreid (voor Amsterdam gebaseerd op de summiere informatie in het rapport; in Arnhem wordt dit gedetailleerd besproken).
- In beide gevallen heeft de brand zich daardoor snel uitgebreid. In Amsterdam wordt na 32 minuten, de op de 6e verdieping begonnen brand, op de 8e verdieping uitslaand. In Arnhem vindt branduitbreiding naar de naastgelegen woning ook binnen 30 minuten plaats (naar de gevel van de naastgelegen woning zelfs binnen ca. 5 minuten).
- In Amsterdam geeft het rapport aan dat op basis van de bouwaanvraagstukken kan worden vastgesteld dat het project (theoretisch) aan de regelgeving voldeed. In Arnhem wordt geconstateerd dat op basis van de aanvraag van de omgevingsvergunning aannemelijk was dat het project voldeed aan het Bouwbesluit. Wel wordt geconstateerd dat bij de uitvoering is afgeweken van de (detail)tekeningen van de architect.
Observaties
Bovenstaande overeenkomsten kunnen uiteraard toeval zijn. Van twee branden is natuurlijk ook statistisch niets te vinden. Ik kan dus alleen mijn eigen mening geven over deze branden in de context van de huidige tijd. Dit zijn mijn observaties:
- Lichte (niet steenachtige) bouwmethodes zijn potentieel risicovoller als het gaat om brand, omdat ze vaker holle ruimten bevatten.
- Ze bevatten in veel gevallen brandbare componenten. Complete woningen of woongebouwen optrekken in metalstud is in Nederland niet gebruikelijk. Onder de invloed van hoger wordende thermische eisen en geld wordt in veel gevallen gekozen voor houtskeletbouw of SIPS (Stuctural Insulating Panels)
- De komende jaren zullen eisen die de CO2 impact van het bouwen moeten beperken verder worden aangescherpt (ook onder invloed van Europese regelgeving). De aandacht is dus niet meer alleen gericht op de energiezuinigheid van het gebouw, maar ook op de hoeveel CO2 die nodig is om het te realiseren (in de bouwmaterialen en processen). Dit zal toepassing van meer biobased (vooralsnog synoniem met brandbare) materialen noodzakelijk maken.
- Bovengenoemde factoren leiden zonder aanvullende kennis en aandacht tot een toename van het brandrisico. Aandacht en nieuwe kennis zijn dus noodzakelijk om deze toename te voorkomen.
- Het onderzoek in Arnhem constateert terecht dat de voorschriften ‘toestaan’ dat een brand zicht over/door een gevel uitbreidt zolang deze niet binnen een bepaalde tijd in de ruimte van een naastgelegen brandcompartiment komt. Eisen aan de brandvoortplanting van de gevelconstructie moeten een snelle uitbreiding voorkomen. Dit geldt voor de totale gevelopbouw grenzend aan de buitenlucht, dus ook voor materialen in een geventileerde spouw. Bij deze branden is het waarschijnlijk dat ook niet geventileerde holle ruimten binnen de constructie een belangrijke een rol hebben gespeeld bij het verloop van de brand.
- In Arnhem is een buitengevelisolatiesysteem toegepast. Over het brandgedrag van dit soort systemen is veel bekend als deze zijn toegepast op een steenachtige ondergrond (wand). Hier was het systeem toegepast op een geïsoleerd spaanplaat sandwichpaneel. Het is aannemelijk dat deze brandbare goed geïsoleerde ondergrond het brandgedrag van het buitengevelisolatiesysteem na het bezwijken van de stuclaag in negatieve zin heeft beïnvloed.
- Er is in beide projecten kennelijk een significant verschil tussen de theoretische weerstand tegen branddoorslag van het ontwerp (dat voldoet aan het Bouwbesluit) en de werkelijkheid.
- De verduurzaming van de woningen in Arnhem maakte deel uit van initiatief van een aantal bouwbedrijven om een methode van verduurzaming van grondgebonden woningen te ontwikkelen die op ten minste 100.000 woningen zou kunnen worden toegepast (project Stroomversnelling).
- Het feit dat een bouwmethode werd ontwikkeld voor 100.000 woningen heeft er niet toe geleid dat meer zekerheid is gezocht over het brandgedrag van de nieuwe gebouwschil en de aansluitingen daarvan op de bestaande constructie. Gekozen oplossingen zijn niet of onvoldoende gebaseerd op bewijs. Brandgedrag van samengestelde constructies kan in vrijwel alle gevallen alleen worden bewezen met brandproeven. Deze gang van zaken typeert de praktijk, waarin veel op basis van algemene kennis wordt beoordeeld en liefst zo min mogelijk wordt beproefd.
- De extra aandacht tijdens de uitvoering in Arnhem heeft er niet toe geleid dat de theoretisch vereiste brandwerendheden zijn gerealiseerd. Dat leidt tot de vraag of dit wel de juiste aandacht is geweest.
Met deze observaties hoop ik duidelijk te maken dat alle partijen in de bouw zich ervan bewust moeten zijn dat de komende jaren steeds vaker op niet traditionele wijze zal worden gebouwd. Als we daar niet nu al op acteren gaan we de komende jaren meer vergelijkbare branden zien.
Hoe verder?
Ik wil afsluiten met enkele aanbevelingen, met meteen als voorbehoud dat ik niet de intentie heb om volledig te zijn.
Allereerst zal bij de ontwikkeling van nieuwe bouwmethodes het brandgedrag (brandvoortplanting en brandwerendheid) beter moeten worden onderbouwd. Dit geldt niet alleen voor nieuwe methodes, maar ook bij doorontwikkeling of veranderende toepassing van bestaande methodes. Dat geldt dus bijvoorbeeld niet alleen voor CLT, maar ook bij doorontwikkeling of andere toepassing van houtskeletbouw (waarvan we de principes in Nederland al bijna 50 jaar toepassen).
Dat onderbouwen zal moeten gebeuren door testen. Niet voor alle situaties zijn genormaliseerde testen beschikbaar. Dat moet ons echter niet weerhouden toch te testen. Het wachten op de ontwikkeling van nieuwe genormeerde testen levert niet alleen onnodige vertraging op, maar we weten ook op voorhand dat we nooit genoeg testen kunnen ontwikkelen om alle situaties te dekken. Net zo goed als we niet van elk gebouw meerdere prototypes kunnen bouwen en beproeven. We zullen dus een verstandige middenweg moeten vinden. In het kader laat ik een tweetal voorbeelden van ad-hoc brandtesten zien.
Voorbeelden van ad-hoc brandtesten
Ad-hoc brandtest van een kozijnloze glazen wand op een beglaasd dak van glasvezelverstrekt polyester (foto’s links)
Boven het dak is de oven dichtgezet met een dunne staalplaat om daarmee ook een thermische belasting op de buitenzijde van het dak te krijgen (daarmee een brand simulerend die door het dak heen slaat aan de zijde van de brand). Hiermee werd het bewijs geleverd dat de constructie 60 minuten brandwerend was.
Beproeving met een kleine oven (1 x 1 m) van een de doorvoering van een metalen ventilatiekanaal door een sandwichpaneel van EPS met spaanplaat (foto rechts)
Het paneel werd toegepast als borstwering en moest 30 minuten brandwerend zijn om brandoverslag te voorkomen. Doel was vast te stellen of de doorvoering van het kanaal vlamdicht zou blijven en of het metalen kanaal voldoende geïsoleerd was om het in brand raken van het sandwichpaneel te voorkomen. Het paneel zelf was aan de verhitte zijde bekleed met gipsplaat. In het kanaal was een brandklep opgenomen.
We zijn overigens niet alleen. In de landen om ons heen is dezelfde trend zichtbaar. Gezien de grote opgave ligt het voor de hand binnen Europa intensiever te gaan samenwerken. Dat vraag dat de bouw, bij uitstek toch nog steeds een nationaal georiënteerde branche, over de grenzen heen gaat kijken naar samenwerking. De overheid kan dit stimuleren door vanuit het stimuleringsfonds voor biobased materialen onderzoek mede te financieren dat in internationale samenwerking wordt uitgevoerd. Voorbeeld is een recent onderzoek naar de effectiviteit van brandvertragers in CLT-vloeren uitgevoerd door een RISE en gefinancierd door Brandfjorsk (Zweden), DGMR (Nederland) en FRIC (Noorwegen).
In het verlengde daarvan moet er verbetering komen in de beoordeling van constructies. In de huidige situatie is het beoordelen van het brandgedrag van constructies/details niet gereguleerd. In principe mag in Nederland iedereen, dus ook de bakker op de hoek, dat doen. Nu ben ik niet bang dat de bakker dat zal gaan doen, want het moet tenslotte ook nog geaccepteerd worden. Maar de huidige praktijk is dat eenieder met enige deskundigheid op het gebied van brandveiligheid, ook al is dat ‘slechts’ (theoretische) kennis van de regelgeving, beoordelingen schrijft die in veel gevallen wordt geaccepteerd door het bevoegd gezag. Bij beide partijen ontbreekt vaak de specialistische kennis die nodig is om dit goed te doen. Gelukkig hebben de geaccrediteerde testlaboratoria in Nederland al afspraken met elkaar gemaakt over de wijze van beoordelen.
Belangrijke basis is dat alleen wordt beoordeeld op het moment dat een vergelijkbare constructie getest is. Met andere woorden, de beoordeling kan alleen gaan over afwijking(en) van een geteste constructie. Daarnaast gaat het erom wie het doet. Allereerst moet de beoordelaar onafhankelijk zijn. De beoordelaar zal niet alleen ervaring moeten hebben met brandtesten, maar vooral relevante verdere ervaring moeten hebben. Iemand die alleen maar houten deuren en metalstudwanden heeft getest, kun je geen aluminium elementengevel laten beoordelen.
We zullen dus om dit goed te regelen een accreditatie op persoonsniveau moeten organiseren. Dat bevordert ook de onafhankelijkheid van de organisatie waar de betreffende persoon werkzaam is. Het zou goed zijn als de markt daarin, in samenwerking met de overheid, het initiatief zou nemen dit te regelen.
Johan Koudijs is onafhankelijke deskundige brandveiligheid en geveltechniek en Voorzitter ATGB. Hij schrijft op persoonlijke titel.
Referenties
- https://veiligheidsregioaa.nl/@2346/rapport-brand-joan-muyskenweg-amsterdam/
- https://cms.vggm.nl/sites/default/files/202310/20230913%20Rapport%20brandonderzoek%20Van%20Kinsbergenstraat%20Arnhem%2018%20juni%202023%20definitief.pdf
- https://nipv.nl/wp-content/uploads/2022/08/20220118-BA-Leren-van-de-praktijk-rapportage-TBO-database-2020-2021.pdf
Volg Brandveilig op LinkedIn
Ontvang het laatste nieuws omtrent brandveiligheid!
Mis niets. Meld je aan en ontvang wekelijks onze nieuwsbrief. Ruim 7.500 vakgenoten gingen je al voor.