Nu de transitie naar de toepassing van biobased materialen goed op stoom begint te komen, is het zaak om het brandgedrag van gevels zorgvuldig te beoordelen. Dat blijkt voor velen best wel taaie materie. Leveranciers en aannemers die al jaren actief zijn in de bouw hebben er nog steeds moeite mee. De leveranciers van biobased materialen die de markt net betreden, hebben een flinke uitdaging. In dit artikel bespreekt Johan Koudijs 7 veel voorkomende mythen. Zijn ze waar of niet, en waarom?
Mythe 1: Ik mag tussen de 2,5 en 13 meter altijd brandklasse D toepassen, want zo staat het in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl)
Dit is niet juist. In geval een gebouw bestaat uit meer dan één brandcompartiment en de gevel van deze compartimenten openingen hebben, zal moeten worden bepaald wat de veilige afstand is tussen deze openingen om brandoverslag te voorkomen. Deze afstand moet worden bepaald met de rekenmethode van de NEN 6068. Om deze rekenmethode te mogen toepassen, stelt de norm als voorwaarde dat de gevel moet voldoen aan de brandklasse B (art 5.2.1). Stel dus dat u een appartementencomplex wilt bouwen met 4 bouwlagen (hoogste vloer ca 10 meter) dan moet de gevel voldoen aan een B-klasse, omdat de woningen elk een eigen brandcompartiment zijn, waartussen brandoverslag moet worden getoetst.
Mythe 2: De eis aan de brandklasse geldt alleen voor het buitenoppervlak van de gevel
Dit is niet waar. In het Bbl (4.44) staat: Een zijde van een constructieonderdeel die grenst aan de buitenlucht voldoet aan…. Dit betekent dat ook materialen in een spouw die in open verbinding staat met de buitenlucht grenzen aan de buitenlucht. De achterzijde van de gevelbekleding en de spouwzijde van de isolatie moeten dan dus worden meegenomen in de beoordeling.
Casus
Een logiesgebouw was bekleed met zink met een dikte van 0,8 mm. De adviseur claimde dat de gevel daarmee zou voldoen aan een brandklasse B of beter. Zink is immers onbrandbaar. Hierbij werd alleen over het hoofd gezien dat het zink was gemonteerd op houten planken, met daarachter een geventileerde spouw. Maar dat was niet de enige misvatting. Bij een SBI-test bleek het zink te smelten (smeltpunt ca. 400 ⁰C) met als gevolg dat de achterliggende planken een dominante rol kregen in de test, die resulteerde in brandklasse D.
Prullenbakbrand
De discrepantie tussen de SBI-test en de werkelijke belasting bij een uitslaande brand zit niet alleen in de grootte van de ‘brand’ (de SBI-test wordt wel spottend een prullenbakbrand genoemd, onder andere omdat deze is ontstaan uit de room corner test ISO 9705). Ook de locatie van de brander (voor het proefstuk) speelt daarbij een rol. Om die reden wordt bij NEN een reeds bestaande mid-scale test (ISO 13785-2) gemodificeerd en van criteria voorzien. Deze test zal samen met Nederlandse criteria voor de grote Engelse en Duitse geveltesten worden opgenomen in de NPR 6999. In Brandveilig.com 2024, nummer 2 schreven Paul Hoondert en Rudolf van Mierlo van DGMR een artikel over deze ontwikkeling. Verwacht wordt dat per 1 januari 2026 zwaardere eisen van kracht worden voor de gevels van woongebouwen hoger dan 50 meter en voor zorggebouwen hoger dan 30 meter. De gevel van die gebouwen zal dan moeten voldoen aan brandklasse A2, tenzij met één van de in NPR 6999 omschreven testen wordt aangetoond dat de gevel voldoende veilig is. Voordeel van de gemodificeerde ISO 13875-2 test is dat de kosten hiervan beperkt zijn, maar dat onder andere door de plaatsing van de brander onder het proefstuk een realistischer beeld wordt verkregen van het brandgedrag van de gevel.
Mythe 3: Als al mijn materialen die ik toepas brandklasse B zijn voldoet mijn gevel
Dit is niet juist. Materialen moeten volgens de NEN-EN 13823 worden getest in de end-use situatie. Een gevelbekleding getest voor een onbrandbare ondergrond kan dus niet zomaar voor een HSB binnenspouwblad worden toegepast waarbij de isolatie alleen is afdekt met een dampopen folie. De B-klasse kent namelijk een grenswaarde voor de totale hoeveelheid energie (THR) die mag vrijkomen door verbranding. Dat gaat dus over het totaal van alle materialen. Simpel optellen van de THR’s van losse testen kan niet, omdat er bij een specifieke opbouw van de gevel ook sprake kan zijn van interactie tussen (brandgedrag van) materialen. Om een B-klasse te halen voor een geventileerde spouw gevel met een B-klasse beplating zal de bijdrage van de achter de beplating gelegen constructie en de isolatie dus heel beperkt moeten zijn om de gevel als geheel te laten voldoen aan een B-klasse. B+B+B is geen B.
Mythe 4: Als de eis klasse D is, kan ik altijd hout toepassen op basis van de CWFT-lijst van de EU
Om hier antwoord op te geven is het goed om eerst even uit te leggen waar CWFT voor staat. Het is de afkorting voor Classified Without Further Testing. De EU heeft een aantal besluiten gepubliceerd waarin voor houtproducten een brandklasse wordt gedeclareerd die zonder testen mag worden toegepast door leveranciers, bijvoorbeeld als zij een Declaration of Performance (DoP) moeten afgeven.
Deze mythe is geen mythe, maar is waar. Maar let op, niet zonder voorwaarden. De CWFT-lijst bevat namelijk wel degelijk voorwaarden. Zo gelden de gedeclareerde brandklassen bijvoorbeeld voor hout(producten) met een minimale dikte en soortelijke massa en wordt in augustus 2024 van kracht dat de brandklassen alleen gelden voor onbehandeld hout. Hout voorzien van een afwerking of chemisch/thermisch gemodificeerd hout vallen dus niet onder de CWFT. De gedeclareerde waarde geldt ook alleen indien toegepast voor een nagenoeg onbrandbare (klasse A2) ondergrond. Dat betekent dat ze niet toepasbaar zijn, als zich in de spouw isolatie bevindt.
Door op https://eur-lex.europa.eu/homepage.html te zoeken naar ‘klassen materiaalgedrag bij brand’ vindt u de besluiten van de EU voor de diverse materialen (webpagina eerst even op NL zetten).
In figuur 1 is een voorbeeld gegeven van een tabel uit een publicatieblad van de EU. Let bij toepassing op de voorwaarden, niet alleen in de tabel, maar ook in de kleine lettertjes onder de tabel.
Mythe 5: Als de gevelbekleding wordt getest met daarachter een spouw en een onbrandbare plaat, dan geldt het resultaat ook voor toepassing voor een onbrandbare isolatie
Dit is niet juist. Een gevel gedraagt zich bij brand als een systeem van materialen en constructiewijzen. Wijzigingen in zo’n systeem kunnen ander brandgedrag veroorzaken. Daar waar een onbrandbare plaat de warmte afkomstig van een brandende gevelbekleding tot op zekere hoogte af zal voeren, zal isolatie dat niet doen. Als de gevelbekleding die warmte niet kwijt kan, is het mogelijk dat de verbranding sneller zal verlopen. Het is dus zaak een opbouw te testen zoals deze zal worden toegepast.
Over het verschil tussen de aan- en afwezigheid van isolatie is voor de brand in de Grenfell Tower uitgebreid onderzoek gedaan door de Universiteit van Edinburgh. Op het DGMR congres ‘Fire safety in a sustainable future’ heeft Dr. Angus Law van deze universiteit onderdelen uit dit onderzoek gepresenteerd. Deze presentatie is terug te zien op NEN portaal voor de brandveiligheid van gevels.
Mythe 6: Achter een windstopper die een brandklasse A2 heeft, mag ik elke brandbare isolatie toepassen
Dit is juist als de windstopper voldoende dikte heeft (9-12 mm) om een snelle ontbranding van de achtergelegen isolatie tegen te gaan. Bij windstoppers van 4-5 mm kan de temperatuur achter deze plaat al binnen 10 minuten zo hoog oplopen dat brandbare materialen worden ontstoken voordat de plaat doorbrand.
Mythe 7: Als de werkelijk toe te passen gevelopbouw getest is en de goede classificatie heeft, krijg ik bij toepassing altijd een veilige gevel
Het is goed om daar nog even bij stil te staan. Voldoen aan de letter van de wet is noodzakelijk. Het is al vaker gezegd, de eisen in het Bbl zijn de minimumeisen. De brandveiligheid van de gevel is een cruciaal onderdeel van de brandveiligheid van het gebouw. Branduitbreiding via de gevel kan immers de brandcompartimentering tenietdoen. Het is daarom goed om na te denken of de voorliggende testrapporten dit risico voldoende beperken. Eén van de dingen die aandacht behoeven is het volgende: bij de SBI-test staat de brander voor het proefstuk. Hierdoor moet de brand eerst door de gevelbekleding heen voordat materialen in de spouw bij gaan dragen aan de verbranding tijdens de test. Het proefstuk moet weliswaar worden voorzien van een horizontale en verticale naad (niet bij materialen die naadloos kunnen worden verwerkt), maar die naad is in veel gevallen geen opening en is dus niet representatief voor een ventilatie-/ontwateringssleuf die bij het bovendetail van een raamsparing in veel gevallen wel aanwezig is. Echt veilig bouwen blijft dus een kwestie van testrapporten lezen, erover nadenken en zo nodig aanvullende maatregelen treffen. Zeker bij biobased bouwen is dit van groot belang.
Johan Koudijs is onafhankelijke deskundige brandveiligheid en geveltechniek en Voorzitter ATGB. Hij schrijft op persoonlijke titel.
Volg Brandveilig op LinkedIn
Ontvang het laatste nieuws omtrent brandveiligheid!
Mis niets. Meld je aan en ontvang wekelijks onze nieuwsbrief. Ruim 7.500 vakgenoten gingen je al voor.